Bijbelse onderwerpen voor gesprekken
Bijbelse onderwerpen voor gesprekken
(uit de Nieuwe-Wereldvertaling)
1. Aarde
A. Gods voornemen met de aarde
Paradijs op aarde voor volmaakte mensen. Ge 1:28; 2:8-15
Gods voornemen is zeker. Jes 55:11; 46:10, 11
Aarde gevuld met vredige, volmaakte mensen. Ps 72:7; Jes 9:6, 7
Paradijs wordt hersteld door Koninkrijk. Mt 6:9, 10; Opb 21:3-5
B. Zal nooit vernietigd of ontvolkt worden
Letterlijke aarde zal eeuwig blijven. Pr 1:4; Ps 104:5
Mensheid uit Noachs tijd vernietigd, niet aarde. 2Pe 3:5-7; Ge 7:23
Voorbeeld geeft hoop op overleven in onze tijd. Mt 24:34, 37-39
Goddelozen verdelgd; „grote schare” blijft in leven. 2Th 1:6-9; Opb 7:9, 14
2. Armageddon
A. Gods oorlog om goddeloosheid te doen ophouden
Natiën tot Armageddon vergaderd. Opb 16:14, 16
God strijdt, gebruikt Zoon en engelen. 2Th 1:6-9; Opb 19:11-16
Hoe wij kunnen overleven. Ze 2:2, 3; Opb 7:14
B. Verenigbaar met Gods liefde
Wereld zeer verdorven. 2Ti 3:1-5
God geduldig, maar gerechtigheid vereist optreden. 2Pe 3:9, 15; Lu 18:7, 8
Goddelozen omwille van rechtvaardigen vernietigd. Sp 21:18; Opb 11:18
3. Avondmaal, Mis
A. Herdenking van Avondmaal des Heren
Eens per jaar op paschadatum gevierd. Lu 22:1, 17-20; Ex 12:14
Herinnert aan Christus’ offerandelijke dood. 1Kor 11:26; Mt 26:28
Zij die hemelse hoop hebben, nemen deel. Lu 22:29, 30; 12:32, 37
Hoe iemand weet dat hij die hoop heeft. Ro 8:15-17
Vergeving van zonden vereist bloedstorting. Heb 9:22
Christus is enige Middelaar van nieuwe verbond. 1Ti 2:5, 6; Jo 14:6
Christus in hemel; niet omlaaggebracht door priester. Han 3:20, 21
Niet nodig Christus’ offer te herhalen. Heb 9:24-26; 10:11-14
4. Bedienaar
A. Alle christenen moeten bedienaren zijn
Jezus was Gods dienaar. Ro 15:8, 9; Mt 20:28
Christenen volgen zijn voorbeeld. 1Pe 2:21; 1Kor 11:1
Moeten prediken om de bediening te volbrengen. 2Ti 4:2, 5; 1Kor 9:16
B. Vereisten voor de bediening
Gods geest en kennis van zijn Woord. 2Ti 2:15; Jes 61:1-3
Christus’ voorbeeld in prediken navolgen. 1Pe 2:21; 2Ti 4:2, 5
God leidt op door geest en organisatie. Jo 14:26; 2Kor 3:1-3
5. Beelden
A. Gebruik van beelden bij de aanbidding is een smaad voor God
Onmogelijk beeld van God te maken. 1Jo 4:12; Jes 40:18; 46:5; Han 17:29
Christenen gewaarschuwd voor beelden. 1Kor 10:14; 1Jo 5:21
God moet aanbeden worden met geest, waarheid. Jo 4:24
B. Beeldenaanbidding bleek noodlottig voor de natie Israël
Aanbidding van beelden voor joden verboden. Ex 20:4, 5
Kunnen niet horen, spreken; makers worden als zij. Ps 115:4-8
Brachten valstrik, vernietiging. Ps 106:36, 40-42; Jer 22:8, 9
C. Niet gemachtigd tot „relatieve” aanbidding
God weigerde „relatieve” aanbidding van hemzelf. Jes 42:8
God is de enige „Hoorder van het gebed”. Ps 65:1, 2
6. Bijbel
Mensen door Gods geest tot schrijven bewogen. 2Pe 1:20, 21
Bevat profetieën: Da 8:5, 6, 20-22; Lu 21:5, 6, 20-22; Jes 45:1-4
Hele bijbel geïnspireerd, nuttig. 2Ti 3:16, 17; Ro 15:4
B. Is een praktische gids voor onze tijd
Bijbelse beginselen negeren is fataal. Ro 1:28-32
Menselijke wijsheid geen vervanging. 1Kor 1:21, 25; 1Ti 6:20
Een verdediging tegen sterkste vijand. Ef 6:11, 12, 17
Leidt de mens op de rechte weg. Ps 119:105; 2Pe 1:19; Sp 3:5, 6
C. Geschreven voor mensen van alle natiën en rassen
Bijbelschrijven begon in het Oosten. Ex 17:14; 24:12, 16; 34:27
Gods voorziening niet alleen voor Europeanen. Ro 10:11-13; Ga 3:28
God aanvaardt mensen van elke natie. Han 10:34, 35; Opb 22:17; 7:9, 10
7. Bloed
A. Transfusies schenden heiligheid van bloed
Noach werd gezegd dat bloed heilig, het leven, was. Ge 9:4, 16
Wetsverbond verbood eten van bloed. Le 17:14; 7:26, 27
Verbod voor christenen herhaald. Han 15:28, 29; 21:25
B. Redden van levens geen excuus voor overtreden van Gods wet
Gehoorzaamheid beter dan slachtoffers. 1Sa 15:22; Mr 12:33
Ons leven boven Gods wet stellen is noodlottig. Mr 8:35, 36
8. Chronologie
A. Tijden der heidenen eindigden in 1914 (G.T.)
Lijn van koninkrijksregeerders onderbroken, 607 v.G.T. Ez 21:25-27
Na „zeven tijden” heerschappij hersteld. Da 4:32, 16, 17
Zeven = 2 × 3 1/2 tijd, of 2 × 1260 dagen. Opb 12:6, 14; 11:2, 3
Een dag voor een jaar. [Wordt 2520 jaar] Ez 4:6; Nu 14:34
Duurden tot oprichting Koninkrijk. Lu 21:24; Da 7:13, 14
9. Dood
Mens volmaakt begin, vooruitzicht op eindeloos leven. Ge 1:28, 31
Ongehoorzaamheid bracht doodsoordeel. Ge 2:16, 17; 3:17, 19
Zonde en dood op al Adams kinderen overgegaan. Ro 5:12
Adam werd een ziel, kreeg er geen. Ge 2:7; 1Kor 15:45
De mens, de ziel, sterft. Ez 18:4; Jes 53:12; Job 11:20
Doden niet bij bewustzijn, weten niets. Pr 9:5, 10; Ps 146:3, 4
Doden slapen, wachtend op opstanding. Jo 11:11-14, 23-26; Han 7:60
C. Spreken met de doden onmogelijk
De doden leven niet als geesten bij God. Ps 115:17; Jes 38:18
Voor poging met doden te spreken gewaarschuwd. Jes 8:19; Le 19:31
Mediums, waarzeggers veroordeeld. De 18:10-12; Ga 5:19-21
10. Doop
Jezus gaf voorbeeld. Mt 3:13-15; Heb 10:7
Symbool van verloochening of opdracht. Mt 16:24; 1Pe 3:21
Alleen voor wie oud genoeg is voor onderwijs. Mt 28:19, 20; Han 2:41
Juiste manier onderdompeling in water. Han 8:38, 39; Jo 3:23
Jezus werd niet gedoopt om zonden af te wassen. 1Pe 2:22; 3:18
Jezus’ bloed wast zonden af. 1Jo 1:7
11. Drieëenheid
A. God, de Vader, één Persoon, grootste in het universum
God geen drie personen. De 6:4; Mal 2:10; Mr 10:18; Ro 3:29, 30
Zoon geschapen; God voordien alleen. Opb 3:14; Kol 1:15; Jes 44:6
God altijd heerser van het universum. Fil 2:5, 6; Da 4:35
God boven allen te prijzen. Fil 2:10, 11
B. Zoon vóór en na komst naar aarde ondergeschikt aan Vader
Zoon in hemel gehoorzaam, gezonden door Vader. Jo 8:42; 12:49
Op aarde gehoorzaam, Vader groter. Jo 14:28; 5:19; Heb 5:8
Verhoogd in hemel, nog steeds onderworpen. Fil 2:9; 1Kor 15:28; Mt 20:23
Jehovah is Christus’ hoofd en God. 1Kor 11:3; Jo 20:17; Opb 1:6
C. Eenheid van God en Christus
Altijd in volmaakte harmonie. Jo 8:28, 29; 14:10
Eenheid, als van man en vrouw. Jo 10:30; Mt 19:4-6
Alle gelovigen moeten evenzo één zijn. Jo 17:20-22; 1Kor 1:10
Voor eeuwig één aanbidding van Jehovah door Christus. Jo 4:23, 24
D. Gods heilige geest is zijn werkzame kracht
Een kracht, geen persoon. Mt 3:16; Jo 20:22; Han 2:4, 17, 33
Geen persoon bij God en Christus in hemel. Han 7:55, 56; Opb 7:10
Door God geleid om voornemens uit te voeren. Ps 104:30; 1Kor 12:4-11
Zij die God dienen, worden erdoor geleid. 1Kor 2:12, 13; Ga 5:16
12. Duivel, Demonen
A. De Duivel is een geestelijk schepsel
Niet het kwaad in ons maar een geestelijk schepsel. 2Ti 2:26
Duivel evenzeer een persoon als engelen. Mt 4:1, 11; Job 1:6
Maakte zich door verkeerd verlangen tot Duivel. Jak 1:13-15
B. De Duivel is de onzichtbare heerser der wereld
Wereld onder zijn heerschappij als god. 2Kor 4:4; 1Jo 5:19; Opb 12:9
Toegestaan te blijven tot einde strijdvraag. Ex 9:16; Jo 12:31
Komt in afgrond, dan vernietigd. Opb 20:2, 3, 10
C. Demonen zijn opstandige engelen
Sloten zich vóór de Vloed bij Satan aan. Ge 6:1, 2; 1Pe 3:19, 20
Vernederd, van alle verlichting afgesneden. 2Pe 2:4; Ju 6
Strijden tegen God, verdrukken mensheid. Lu 8:27-29; Opb 16:13, 14
Worden met Satan vernietigd. Mt 25:41; Lu 8:31; Opb 20:2, 3, 10
13. Feestdagen, Verjaardagen
A. Eerste christenen vierden geen verjaardagen, Kerstmis
Niet door ware aanbidders gevierd. Ge 40:20; Mt 14:6
Jezus’ sterfdag dient herdacht te worden. Lu 22:19, 20; 1Kor 11:25, 26
Braspartijen onjuist. Ro 13:13; Ga 5:21; 1Pe 4:3
14. Gebed
God luistert naar gebeden van mensen. Ps 145:18; 1Pe 3:12
Onrechtvaardigen niet verhoord tenzij ander gedrag. Jes 1:15-17
Moeten bidden in Jezus’ naam. Jo 14:13, 14; 2Kor 1:20
Moeten bidden in harmonie met Gods wil. 1Jo 5:14, 15
Geloof onontbeerlijk. Jak 1:6-8
B. Nutteloze herhaling, gebeden tot Maria of „heiligen” onjuist
Moeten in Jezus’ naam tot God bidden. Jo 14:14; 16:23, 24
Steeds hetzelfde zeggen, vindt geen gehoor bij God. Mt 6:7
15. Geest, Spiritisme
Gods werkzame kracht, geen persoon. Han 2:2, 3, 33; Jo 14:17
Gebruikt bij schepping, inspiratie bijbel, enz. Ge 1:2; Ez 11:5
Verwekt, zalft Christus’ lichaamsleden. Jo 3:5-8; 2Kor 1:21, 22
Geeft Gods volk thans kracht en leiding. Ga 5:16, 18
Levensbeginsel, onderhouden door ademhaling. Jak 2:26; Job 27:3
Macht over levenskracht berust bij God. Za 12:1; Pr 8:8
Levenskracht van mensen, dieren behoort God toe. Pr 3:19-21
Geest aan God toevertrouwd met hoop op opstanding. Lu 23:46
C. Spiritisme moet worden geschuwd als demonenwerk
Gods Woord verbiedt het. Jes 8:19, 20; Le 19:31; 20:6, 27
Waarzeggerij is demonisme; veroordeeld. Han 16:16-18
Leidt tot vernietiging. Ga 5:19-21; Opb 21:8; 22:15
Astrologie verboden. De 18:10-12; Jer 10:2
16. Getuigenis geven
A. Alle christenen moeten getuigenis geven, goede nieuws bekendmaken
Alleen goedgekeurd indien zij Jezus voor mensen belijden. Mt 10:32
Moeten daders des Woords zijn, geloof tonen. Jak 1:22-24; 2:24
Nieuwelingen moeten ook onderwijzers worden. Mt 28:19, 20
Openbare bekendmaking leidt tot redding. Ro 10:10
B. Moeten steeds terugkeren en getuigenis blijven geven
Voor einde in dit geslacht moet gewaarschuwd worden. Mt 24:14, 34
Jeremia kondigde Jeruzalems einde jarenlang aan. Jer 25:3
Evenals eerste christenen niet te stoppen. Han 4:18-20; 5:28, 29
C. Moeten getuigenis afleggen om vrij te zijn van bloedschuld
Moeten waarschuwen voor naderend einde. Ez 33:7; Mt 24:14
Nalaten brengt bloedschuld. Ez 33:8, 9; 3:18, 19
Paulus vrij van bloedschuld; sprak volle waarheid. Han 20:26, 27; 1Kor 9:16
Redt zowel getuige als toehoorder. 1Ti 4:16; 1Kor 9:22
17. Gezondmaking, Talen
A. Geestelijke genezing heeft blijvende voordelen
Geestelijke ziekte is verwoestend. Jes 1:4-6; 6:10; Ho 4:6
Geestelijke genezing belangrijkste opdracht. Jo 6:63; Lu 4:18
Verwijdert zonde; geeft geluk, leven. Jak 5:19, 20; Opb 7:14-17
B. Gods koninkrijk zal blijvende lichamelijke genezing brengen
Jezus genas gebreken, predikte Koninkrijk. Mt 4:23
Koninkrijk beloofd voor blijvende genezing. Mt 6:10; Jes 9:7
Zelfs dood zal verdwijnen. 1Kor 15:25, 26; Opb 21:4; 20:14
C. Hedendaagse gebedsgenezing geen bewijs van Gods goedkeuring
Discipelen genazen niet zichzelf miraculeus. 2Kor 12:7-9; 1Ti 5:23
Wonderbaarlijke gaven eindigden na tijd der apostelen. 1Kor 13:8-11
Genezing geen zeker bewijs van Gods gunst. Mt 7:22, 23; 2Th 2:9-11
D. Spreken in talen slechts een tijdelijke voorziening
Was teken; naar grotere gaven streven. 1Kor 14:22; 12:30, 31
Wonderbaarlijke gaven van de geest zouden verdwijnen. 1Kor 13:8-10
Wonderen geen zeker bewijs van Gods gunst. Mt 7:22, 23; 24:24
18. Goddeloosheid, Wereldweeën
A. Wie voor wereldweeën verantwoordelijk is
Goddeloze heerschappij oorzaak huidige slechte tijden. Sp 29:2; 28:28
Heerser der wereld vijand van God. 2Kor 4:4; 1Jo 5:19; Jo 12:31
Duivel veroorzaakt weeën, tijd kort. Opb 12:9, 12
Duivel gebonden, glorierijke vrede volgt. Opb 20:1-3; 21:3, 4
B. Waarom goddeloosheid toegelaten
Duivel betwistte trouw van schepselen aan God. Job 1:11, 12
Getrouwen gelegenheid loyaliteit te bewijzen. Ro 9:17; Sp 27:11
Duivel bleek leugenaar, strijdvraag moet beslecht. Jo 12:31
Getrouwen beloond met eeuwig leven. Ro 2:6, 7; Opb 21:3-5
C. Duur van tijd van het einde barmhartig verlengd
Waarschuwingstijd nodig als in Noachs dagen. Mt 24:14, 37-39
God niet traag, maar barmhartig. 2Pe 3:9; Jes 30:18
Bijbel helpt overrompeling te vermijden. Lu 21:36; 1Th 5:4
Zoek nu Gods voorziening voor bescherming. Jes 2:2-4; Ze 2:3
D. Oplossing voor wereldweeën niet van mensen
Mensen zeer bevreesd, verbijsterd. Lu 21:25, 26; 2Ti 3:1-5
Gods koninkrijk zal slagen, mensen niet. Da 2:44; Mt 6:10
Smeek nu om vrede met Koning om te leven. Ps 2:9, 11, 12
19. Hel (Hades, Sjeool)
A. Geen letterlijke plaats van vurige pijniging
Gekwelde Job bad erheen te mogen gaan. Job 14:13
Een plaats van inactiviteit. Ps 6:5; Pr 9:10; Jes 38:18, 19
Jezus werd uit graf, of hel, opgewekt. Han 2:27, 31, 32; Ps 16:10
Hel zal andere doden teruggeven en vernietigd worden. Opb 20:13, 14
B. Vuur is een symbool van vernietiging
Vuur symbool van afsnijding in dood. Mt 25:41, 46; 13:30
Onberouwvolle goddelozen voor eeuwig als door vuur verteerd. Heb 10:26, 27
Satans vurige „pijniging” is eeuwige dood. Opb 20:10, 14, 15
C. Verslag rijke man en Lazarus geen bewijs eeuwige pijniging
Vuur net zomin letterlijk als Abrahams schoot. Lu 16:22-24
Abrahams gunst ook tegenover duisternis gesteld. Mt 8:11, 12
Babylons vernietiging vurige pijniging genoemd. Opb 18:8-10, 21
20. Hemel
A. Slechts 144.000 gaan naar de hemel
Een beperkt aantal; koningen met Christus. Opb 5:9, 10; 20:4
Jezus was voorloper; anderen sindsdien gekozen. Kol 1:18; 1Pe 2:21
Vele anderen zullen op aarde leven. Ps 72:8; Opb 21:3, 4
144.000 in speciale positie die geen ander heeft. Opb 14:1, 3; 7:4, 9
21. Huwelijk
A. Huwelijksverbintenis moet eerbaar zijn
Volgens voorbeeld van Christus en bruid. Ef 5:22, 23
Huwelijksbed moet onbezoedeld zijn. Heb 13:4
Echtparen aangeraden elkaar niet te verlaten. 1Kor 7:10-16
Alleen por·neiʹa schriftuurlijke grond voor echtscheiding. Mt 19:9
B. Gezagsbeginsel moet door christenen gerespecteerd worden
Echtgenoot als hoofd moet gezin liefhebben, verzorgen. Ef 5:23-31
Vrouw is onderworpen; bemint, gehoorzaamt man. 1Pe 3:1-7; Ef 5:22
Kinderen moeten gehoorzaam zijn. Ef 6:1-3; Kol 3:20
C. Verantwoordelijkheid van christelijke ouders voor kinderen
Moeten liefde, tijd, aandacht schenken. Tit 2:4
Hen niet irriteren. Kol 3:21
Verzorgen, ook geestelijk. 2Kor 12:14; 1Ti 5:8
Opleiding ten leven geven. Ef 6:4; Sp 22:6, 15; 23:13, 14
D. Christenen mogen alleen met christenen trouwen
Slechts „in de Heer” trouwen. 1Kor 7:39; De 7:3, 4; Ne 13:26
E. Polygamie niet schriftuurlijk
Oorspronkelijk zou man slechts één vrouw hebben. Ge 2:18, 22-25
Jezus herstelde maatstaf voor christenen. Mt 19:3-9
Vroege christenen niet polygaam. 1Kor 7:2, 12-16; Ef 5:28-31
22. Intergeloof
A. Verbintenis met andere religies niet Gods weg
Slechts één weg, smal, weinigen vinden hem. Ef 4:4-6; Mt 7:13, 14
Gewaarschuwd dat valse leer bezoedelt. Mt 16:6, 12; Ga 5:9
Bevolen afgescheiden te blijven. 2Ti 3:5; 2Kor 6:14-17; Opb 18:4
B. „In alle religies iets goeds” is niet waar
Sommigen hebben ijver maar niet in overeenstemming met God. Ro 10:2, 3
Het slechte bederft wat goed zou kunnen zijn. 1Kor 5:6; Mt 7:15-17
Valse leraren brengen vernietiging. 2Pe 2:1; Mt 12:30; 15:14
Reine aanbidding vereist exclusieve toewijding. De 6:5, 14, 15
23. Jehovah, God
„God” vage term; onze Heer heeft persoonlijke naam. 1Kor 8:5, 6
Wij bidden dat zijn naam worde geheiligd. Mt 6:9, 10
Gods naam is Jehovah. Ps 83:18; Ex 6:2, 3; 3:15; Jes 42:8
Naam in v.d. Palm-vert. o.a. in Ex 6:1, 2. Ex 32:5; 34:5, 6; Ps 83:19 [18]; Jes 42:8
Jezus maakte naam bekend. Jo 17:6, 26; 5:43; 12:12, 13, 28
God zien en toch blijven leven onmogelijk. Ex 33:20; Jo 1:18; 1Jo 4:12
Onnodig God te zien voordat men gelooft. Heb 11:1; Ro 8:24, 25; 10:17
God gekend door zijn zichtbare werken. Ro 1:20; Ps 19:1, 2
Vervulling der profetie bewijst Gods bestaan. Jes 46:8-11
God is liefde. 1Jo 4:8, 16; Ex 34:6; 2Kor 13:11; Mi 7:18
Munt uit in wijsheid. Job 12:13; Ro 11:33; 1Kor 2:7
Is rechtvaardig, oefent gerechtigheid. De 32:4; Ps 37:28
Is almachtig, bezit alle macht. Job 37:23; Opb 7:12; 4:11
D. Niet allen dienen dezelfde God
Weg die goed schijnt, is dit niet altijd. Sp 16:25; Mt 7:21
Twee wegen, slechts één leidt tot leven. Mt 7:13, 14; De 30:19
Vele goden, maar slechts één ware God. 1Kor 8:5, 6; Ps 82:1
Voor leven kennis van ware God noodzakelijk. Jo 17:3; 1Jo 5:20
24. Jehovah’s Getuigen
A. Oorsprong van Jehovah’s Getuigen
Jehovah identificeert zijn eigen getuigen. Jes 43:10-12; Jer 15:16
Lijn van getrouwe getuigen begon bij Abel. Heb 11:4, 39; 12:1
Jezus was getrouwe en waarachtige getuige. Jo 18:37; Opb 1:5; 3:14
25. Jezus
A. Jezus is Gods Zoon en aangestelde Koning
Eerstgeborene van God, schiep alle dingen. Opb 3:14; Kol 1:15-17
Werd mens, geboren uit vrouw, lager dan engelen. Ga 4:4; Heb 2:9
Door Gods geest verwekt, met hemelse bestemming. Mt 3:16, 17
Kreeg hogere positie dan tijdens voormenselijk bestaan. Fil 2:9, 10
B. Geloof in Jezus Christus noodzakelijk voor redding
Christus is beloofde Zaad van Abraham. Ge 22:18; Ga 3:16
Jezus enige Hogepriester, losprijs. 1Jo 2:1, 2; Heb 7:25, 26; Mt 20:28
Leven door God en Christus te kennen, gehoorzaamheid. Jo 17:3; Han 4:12
C. Meer vereist dan geloof in Jezus
Geloof moet met werken gepaard gaan. Jak 2:17-26; 1:22-25
Geboden gehoorzamen, werk doen dat hij deed. Jo 14:12, 15; 1Jo 2:3
Niet allen die de Heer aanroepen, komen in Koninkrijk. Mt 7:21-23
26. Kerk
A. Kerk geestelijk, op Christus gebouwd
God woont niet in tempels door mensen gemaakt. Han 17:24, 25; 7:48
Ware kerk is geestelijke tempel van levende stenen. 1Pe 2:5, 6
Christus, hoeksteen; apostelen, ondergeschikt fundament. Ef 2:20
God moet aanbeden worden met geest en waarheid. Jo 4:24
B. Kerk niet op Petrus gebouwd
Jezus zei niet dat kerk op Petrus was gebouwd. Mt 16:18
Jezus geïdentificeerd als de „rots”. 1Kor 10:4
Petrus identificeerde Jezus als fundament. 1Pe 2:4, 6-8; Han 4:8-12
27. Koninkrijk
A. Wat Gods koninkrijk voor de mensheid zal doen
Gods wil doen geschieden. Mt 6:9, 10; Ps 45:6; Opb 4:11
Regering met koning en wetten. Jes 9:6, 7; 2:3; Ps 72:1, 8
Goddeloosheid vernietigen, hele aarde regeren. Da 2:44; Ps 72:8
1000 jaar om mensheid, Paradijs te herstellen. Opb 21:2-4; 20:6
B. Werkzaamheid begint als Christus’ vijanden nog actief zijn
Christus moest na opstanding lang wachten. Ps 110:1; Heb 10:12, 13
Aanvaardt macht, strijdt tegen Satan. Ps 110:2; Opb 12:7-9; Lu 10:18
Koninkrijk toen opgericht, weeën op aarde volgen. Opb 12:10, 12
Huidige beroering: tijd om voor Koninkrijk te kiezen. Opb 11:15-18
C. Niet ’in het hart’, noch gevolg van menselijke krachtsinspanningen
Koninkrijk is hemels, niet aards. 2Ti 4:18; 1Kor 15:50; Ps 11:4
Niet ’in het hart’; Jezus sprak tot Farizeeën. Lu 17:20, 21
Beslist geen deel van deze wereld. Jo 18:36; Lu 4:5-8; Da 2:44
Regeringen, wereldse maatstaven vervangen. Da 2:44
28. Kruis
A. Jezus gesmaad door terechtstelling aan paal
Jezus aan paal of hout gehangen. Han 5:30; 10:39; Ga 3:13
Christenen moeten martelpaal dragen als smaad. Mt 10:38; Lu 9:23
Openlijk vertoon van Jezus’ martelpaal een smaad. Heb 6:6; Mt 27:41, 42
Kruis gebruiken bij aanbidding is afgoderij. Ex 20:4, 5; Jer 10:3-5
Jezus een geest, niet meer aan paal. 1Ti 3:16; 1Pe 3:18
29. Laatste dagen
A. Wat met „het einde der wereld” bedoeld wordt
Einde van het samenstel van dingen. Mt 24:3; 2Pe 3:5-7; Mr 13:4
Niet einde van aarde, maar van goddeloze samenstel. 1Jo 2:17
Tijd van einde gaat aan vernietiging vooraf. Mt 24:14, 34
Rechtvaardigen ontkomen; Nieuwe Ordening volgt. 2Pe 2:9; Opb 7:14-17
B. Nodig tekenen der laatste dagen te onderscheiden
God geeft tekenen om ons te leiden. 2Ti 3:1-5; 1Th 5:1-4
Wereld ziet ernst niet in. 2Pe 3:3, 4, 7; Mt 24:39
God niet traag, maar waarschuwt. 2Pe 3:9
Beloning voor waakzaamheid. Lu 21:34-36
30. Leven
A. Gehoorzame mensheid wordt eeuwig leven verzekerd
God, die niet liegen kan, heeft leven beloofd. Tit 1:2; Jo 10:27, 28
Eeuwig leven verzekerd voor wie geloof oefenen. Jo 11:25, 26
Dood zal vernietigd worden. 1Kor 15:26; Opb 21:4; 20:14; Jes 25:8
B. Hemels leven tot leden van Christus’ lichaam beperkt
God kiest leden zoals het hem behaagt. Mt 20:23; 1Kor 12:18
Slechts 144.000 van aarde genomen. Opb 14:1, 4; 7:2-4; 5:9, 10
Zelfs Johannes de Doper komt niet in hemelse koninkrijk. Mt 11:11
C. Aan onbeperkt aantal aards leven beloofd, „andere schapen”
Beperkt aantal met Jezus in hemel. Opb 14:1, 4; 7:2-4
„Andere schapen” niet Christus’ broeders. Jo 10:16; Mt 25:32, 40
Velen nu vergaderd om op aarde te blijven leven. Opb 7:9, 15-17
Anderen staan op tot leven op aarde. Opb 20:12; 21:4
31. Losprijs
A. Jezus’ menselijke leven betaald als „losprijs voor allen”
Jezus gaf zijn leven als losprijs. Mt 20:28
Waarde vergoten bloed is tot vergeving van zonden. Heb 9:14, 22
Eén offer was voor altijd voldoende. Ro 6:10; Heb 9:26
Voordelen komen niet automatisch; moeten erkend worden. Jo 3:16
Adam volmaakt geschapen. De 32:4; Pr 7:29; Ge 1:31
Verloor door zonde volmaaktheid voor zich en kinderen. Ro 5:12, 18
Kinderen hulpeloos; equivalent van Adam nodig. Ps 49:7; De 19:21
Jezus’ volmaakte mensenleven een losprijs. 1Ti 2:5, 6; 1Pe 1:18, 19
32. Mariaverering
A. Maria moeder van Jezus, niet „moeder Gods”
God is zonder begin. Ps 90:2; 1Ti 1:17
Maria was moeder van Gods Zoon op aarde. Lu 1:35
Zij trouwde met Jozef. Mt 1:19, 20, 24, 25
Had behalve Jezus nog andere kinderen. Mt 13:55, 56; Lu 8:19-21
Dezen toen niet zijn „geestelijke broeders”. Jo 7:3, 5
33. Opstanding
Allen in graven worden opgewekt. Jo 5:28, 29
Jezus’ opstanding is waarborg. 1Kor 15:20-22; Han 17:31
Zondaars tegen geest zullen niet opstaan. Mt 12:31, 32
Wie geloof tonen, van opstanding verzekerd. Jo 11:25
B. Opstanding tot leven in hemel of op aarde
Allen sterven in Adam; ontvangen leven in Jezus. 1Kor 15:20-22; Ro 5:19
Opgestanen verschillend van natuur. 1Kor 15:40, 42, 44
Die met Jezus zijn, zullen hem gelijk zijn. 1Kor 15:49; Fil 3:20, 21
Die niet regeren, zullen op aarde zijn. Opb 20:4b, 5, 13; 21:3, 4
34. Redding
A. Redding komt van God door Jezus’ loskoopoffer
Leven is Gods gave door zijn Zoon. 1Jo 4:9, 14; Ro 6:23
Redding is alleen mogelijk door Jezus’ offer. Han 4:12
Geen werken mogelijk bij „sterfbedbekering”. Jak 2:14, 26
Moeten er hard voor werken. Lu 13:23, 24; 1Ti 4:10
B. „Eens gered, altijd gered” is niet schriftuurlijk
Die Gods geest bezitten, kunnen afvallen. Heb 6:4, 6; 1Kor 9:27
Veel Israëlieten vernietigd hoewel gered uit Egypte. Ju 5
Redding volgt niet ogenblikkelijk. Fil 2:12; 3:12-14; Mt 10:22
Zij die terugvallen, zijn slechter af dan voorheen. 2Pe 2:20, 21
C. „Alverzoening” is onschriftuurlijk
Berouw voor sommigen onmogelijk. Heb 6:4-6
God heeft geen behagen in dood van goddelozen. Ez 33:11; 18:32
Maar liefde kan onrecht niet gedogen. Heb 1:9
Goddelozen worden vernietigd. Heb 10:26-29; Opb 20:7-15
35. Religie
Eén hoop, één geloof, één doop. Ef 4:5, 13
Opdracht discipelen te maken. Mt 28:19; Han 8:12; 14:21
Aan vruchten herkenbaar. Mt 7:19, 20; Lu 6:43, 44; Jo 15:8
Liefde, eenheid onder leden. Jo 13:35; 1Kor 1:10; 1Jo 4:20
B. Valse leer terecht veroordeeld
Jezus veroordeelde valse leer. Mt 23:15, 23, 24; 15:4-9
Deed dit ter bescherming van verblinden. Mt 15:14
Waarheid maakte hen vrij om Jezus’ discipelen te zijn. Jo 8:31, 32
C. Moeten van religie veranderen indien die onjuist blijkt te zijn
Waarheid maakt vrij; bewijst dat veel religies verkeerd zijn. Jo 8:31, 32
Israëlieten, ook anderen, veranderden van religie. Joz 24:15; 2Kon 5:17
Vroege christenen kwamen tot ander inzicht. Ga 1:13, 14; Han 3:17, 19
Hele wereld misleid; moeten geest hervormen. Opb 12:9; Ro 12:2
D. „In alle religies iets goeds” geen verzekering van Gods gunst
God bepaalt maatstaf voor aanbidding. Jo 4:23, 24; Jak 1:27
Niet goed indien niet zoals God wil. Ro 10:2, 3
„Goede werken” kunnen verworpen worden. Mt 7:21-23
Herkend aan vruchten. Mt 7:20
36. Sabbat
A. Sabbatdag niet bindend voor christenen
Wet tenietgedaan op basis van Jezus’ dood. Ef 2:15
Sabbat niet bindend voor christenen. Kol 2:16, 17; Ro 14:5, 10
Berispt voor houden van sabbat, enz. Ga 4:9-11; Ro 10:2-4
Gods rust ingaan door geloof en gehoorzaamheid. Heb 4:9-11
B. Alleen Israël uit oudheid moest sabbat houden
Eerste sabbat pas gehouden na uittocht. Ex 16:26, 27, 29, 30
Speciaal teken voor natuurlijk Israël. Ex 31:16, 17; Ps 147:19, 20
Onder de Wet ook sabbatjaren. Ex 23:10, 11; Le 25:3, 4
Sabbat niet noodzakelijk voor christenen. Ro 14:5, 10; Ga 4:9-11
C. Gods sabbatsrust (7de dag van scheppings-„week”)
Begon aan einde van aardse schepping. Ge 2:2, 3; Heb 4:3-5
Duurde na Jezus’ tijd op aarde nog voort. Heb 4:6-8; Ps 95:7-9, 11
Christenen rusten van zelfzuchtige werken. Heb 4:9, 10
Eindigt als Koninkrijk werk ten aanzien van aarde voltooit. 1Kor 15:24, 28
37. Schepping
A. In overeenstemming met bewezen wetenschap; weerlegt evolutie
Wetenschap bevestigt scheppingsvolgorde. Ge 1:11, 12, 21, 24, 25
Gods wet inzake „soorten” gaat op. Ge 1:11, 12; Jak 3:12
B. Scheppingsdagen geen dagen van 24 uur
„Dag” kan eenvoudig een tijdsperiode betekenen. Ge 2:4
Bij God kan dag een lange tijd zijn. Ps 90:4; 2Pe 3:8
38. Tegenstand, Vervolging
A. Reden voor tegenstand jegens christenen
Jezus werd gehaat, voorzei tegenstand. Jo 15:18-20; Mt 10:22
Juiste beginselen volgen, aanklacht tegen wereld. 1Pe 4:1, 4, 12, 13
Satan, god van dit samenstel, tegen Koninkrijk. 2Kor 4:4; 1Pe 5:8
Christen vreest niet, God geeft steun. Ro 8:38, 39; Jak 4:8
B. Vrouw mag niet toelaten dat man haar van God scheidt
Vooraf gewaarschuwd; hij is misschien verkeerd ingelicht. Mt 10:34-38; Han 28:22
Zij moet opzien naar God en Christus. Jo 6:68; 17:3
Door haar getrouwheid hij misschien ook gered. 1Kor 7:16; 1Pe 3:1-6
Man hoofd, maar mag niet aanbidding voorschrijven. 1Kor 11:3; Han 5:29
C. Man mag zich niet door vrouw van Gods dienst laten afbrengen
Moet vrouw en gezin liefhebben, leven voor hen wensen. 1Kor 7:16
Moet beslissingen nemen, hen verzorgen. 1Kor 11:3; 1Ti 5:8
Man die voor waarheid opkomt, behaagt God. Jak 1:12; 5:10, 11
Compromis ter wille van vrede mishaagt God. Heb 10:38
Gezin tot geluk in Nieuwe Wereld leiden. Opb 21:3, 4
39. Valse profeten
A. Valse profeten voorzegd; bestonden al in dagen der apostelen
Regel om valse profeten te herkennen. De 18:20-22; Lu 6:26
Waren voorzegd; herkenbaar aan vruchten. Mt 24:23-26; 7:15-23
40. Voorbeschikking (Predestinatie)
Gods voornemen zeker. Jes 55:11; Ge 1:28
God dienen persoonlijke keus. Jo 3:16; Fil 2:12
41. Voorouderverering
A. Voorouderverering is vergeefs
Voorouders zijn dood, zonder bewustzijn. Pr 9:5, 10
Oorspronkelijke voorouders geen verering waard. Ro 5:12, 14; 1Ti 2:14
God verbiedt een dergelijke verering. Ex 34:14; Mt 4:10
B. Mensen mogen geëerd, maar alleen God mag aanbeden worden
Jongeren dienen oudere personen te eren. 1Ti 5:1, 2, 17; Ef 6:1-3
Maar alleen God mag aanbeden worden. Han 10:25, 26; Opb 22:8, 9
42. Wederkomst van Christus
A. Wederkomst onzichtbaar voor mensen
Zei discipelen dat wereld hem niet meer zou zien. Jo 14:19
Alleen discipelen zagen hemelvaart; terugkeer evenzo. Han 1:6, 10, 11
In hemel, een onzichtbare geest. 1Ti 6:14-16; Heb 1:3
Komt terug in hemelse Koninkrijksmacht. Da 7:13, 14; Mt 25:31
B. Herkenbaar aan zichtbare feiten
Discipelen vroegen om teken van tegenwoordigheid. Mt 24:3
Christenen „zien” tegenwoordigheid door begrip. Ef 1:18
Vele gebeurtenissen vormen bewijs van tegenwoordigheid. Lu 21:10, 11, 25-32
Vijanden „zien” als vernietiging komt. Opb 1:7
43. Ziel
Mens is een ziel. Ge 2:7; 1Kor 15:45; Joz 11:11; Han 27:37
Dieren ook zielen genoemd. Nu 31:28; Opb 16:3; Le 24:18
Ziel heeft bloed, eet, kan sterven. Jer 2:34; Le 7:18; Ez 18:4
Mens heeft leven ofte wel ziel. Mr 8:36; Jo 10:15
B. Verschil tussen ziel en geest
Leven als persoon of schepsel is ziel. Jo 10:15; Le 17:11
Levenskracht die zielen activeert, „geest” genoemd. Ps 146:4; 104:29
Bij dood keert macht over levenskracht tot God terug. Pr 12:7
Alleen God kan levenskracht in werking stellen. Ez 37:12-14
44. Zonde
Schending van Gods wet, zijn volmaakte maatstaf. 1Jo 3:4; 5:17
Mens als Gods schepping rekenschap aan hem verschuldigd. Ro 14:12; 2:12-15
Wet omschreef zonde, maakte mens erop attent. Ga 3:19; Ro 3:20
Allen zondig, bereiken niet Gods volmaakte maatstaf. Ro 3:23; Ps 51:5
B. Waarom allen ten gevolge van Adams zonde hebben geleden
Adam droeg onvolmaaktheid, dood op allen over. Ro 5:12, 18
Barmhartig duldde God mensheid. Ps 103:8, 10, 14, 17
Jezus’ offer verzoent zonden. 1Jo 2:2
Zonde en alle andere werken van de Duivel worden weggevaagd. 1Jo 3:8
C. Verboden vrucht was ongehoorzaamheid, niet seksuele gemeenschap
Boom verboden vóór Eva was geschapen. Ge 2:17, 18
Adam en Eva geboden kinderen te hebben. Ge 1:28
Kinderen geen gevolg van zonde, maar van Gods zegen. Ps 127:3-5
Eva zondigde toen man afwezig; liep vooruit. Ge 3:6; 1Ti 2:11-14
Adam als hoofd kwam tegen Gods wet in opstand. Ro 5:12, 19
D. Wat zonde tegen de heilige geest is (Mt 12:32; Mr 3:28, 29)
Overgeërfde zonde niet. Ro 5:8, 12, 18; 1Jo 5:17
Kunnen geest bedroeven, toch herstellen. Ef 4:30; Jak 5:19, 20
Opzettelijk beoefenen van zonde leidt tot dood. 1Jo 3:6-9
God oordeelt dezulken, neemt zijn geest weg. Heb 6:4-8
Mogen niet voor zulke onboetvaardigen bidden. 1Jo 5:16, 17