Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ik leerde op God te vertrouwen

Ik leerde op God te vertrouwen

Ik leerde op God te vertrouwen

VERTELD DOOR ELLA TOOM

ONS gezin woonde in de buurt van het dorpje Otepää, in het zuiden van Estland, zo’n zestig kilometer van de Russische grens. In oktober 1944, enkele maanden nadat ik mijn school had afgerond, was de Tweede Wereldoorlog ten einde aan het lopen. Terwijl het Russische leger de Duitsers door Estland heen terugdreef, verborgen wij ons met onze buren — zo’n twintig personen — en onze boerderijdieren in de bossen.

Twee maanden lang vielen er overal bommen, en het was alsof we midden in de strijd zaten. We gingen vaak bij elkaar zitten, en ik las dan gedeelten uit de bijbel voor, vooral uit Klaagliederen. Ik had nooit eerder in de bijbel gelezen. Op een dag klom ik een hoge heuvel op en bad: „Ik beloof dat ik als de oorlog voorbij is, elke zondag naar de kerk ga.”

Het duurde niet lang of het front verplaatste zich naar het westen, en in mei 1945 betekende de capitulatie van Duitsland het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa. Intussen kwam ik mijn belofte aan God al na en ging ik elke week naar de kerk. Er zaten altijd alleen maar een paar oude vrouwen, en ik schaamde me om erheen te gaan. Als iemand onverwachts bij ons langskwam, verstopte ik de bijbel onder de tafel.

Al snel kreeg ik een baan als lerares op de plaatselijke school. Ondertussen had het communistische regime de touwtjes in handen gekregen en het atheïsme vierde hoogtij. Maar ik weigerde me bij de communistische partij aan te sluiten. Ik hield me druk bezig met allerlei sociale activiteiten, zoals het organiseren van volksdansen voor kinderen.

In contact met de Getuigen

Er waren kostuums nodig voor de optredens van de kinderen, dus ging ik in april 1945 naar Emilie Sannamees, een ervaren naaister. Ze was een van Jehovah’s Getuigen, wat ik echter niet wist. Ze vroeg me: „Wat vind je van de wereldsituatie?” Omdat er in San Francisco (VS) een vredesconferentie gaande was, zei ik: „Deze regering zal binnenkort ophouden te bestaan, en ik ben er zeker van dat deze vredesconferentie gehouden wordt om ervoor te zorgen dat het ook echt gebeurt.”

Emilie zei dat de vredesconferentie geen blijvende voordelen zou brengen, en ze bood aan me in de bijbel te laten zien waarom niet. Ik wilde op dat moment niet naar deze vriendelijke vrouw van middelbare leeftijd luisteren, maar voordat ik wegging, vroeg ze me: „Weet je waar God wilde dat Adam en Eva zouden wonen?” Toen ik het antwoord niet wist, zei ze eenvoudig: „Vraag maar aan je vader.”

Dat deed ik toen ik thuiskwam. Hij wist het antwoord niet en zei dat we ons niet bezig moesten houden met bijbelstudie; we moesten gewoon geloven. Toen ik de kostuums ging ophalen, vertelde ik dat mijn vader het antwoord op haar vraag niet wist. Zij en haar zus haalden hun bijbels te voorschijn en lazen Gods instructies aan Adam en Eva voor — dat ze voor hun paradijstehuis moesten zorgen en daar voor eeuwig in geluk zouden wonen. Ze lieten me in de bijbel zien dat het Gods voornemen was dat Adam en Eva kinderen kregen en het paradijs over de hele aarde uitbreidden. Ik was gefascineerd door de bewijzen uit de bijbel! — Genesis 1:28; 2:8, 9, 15; Psalm 37:29; Jesaja 45:18; Openbaring 21:3, 4.

Mijn eerste christelijke vergadering

Omdat ik die zomer een cursus van drie maanden in Tartoe moest volgen, gaf Emilie me het adres van een Getuige daar. Ze gaf me ook het boek Schepping, dat veel indruk op me maakte door de duidelijke presentatie van fundamentele bijbelse waarheden. Dus ging ik op 4 augustus 1945 naar het adres dat ik gekregen had.

Toen er niemand opendeed, klopte ik opnieuw op de deur, maar dit keer zo hard dat een buurman zijn deur opende en me een ander adres gaf waar ik misschien terechtkon: Salmestraat 56. Daar vroeg ik aan een vrouw die aardappelen zat te schillen: „Wordt hier een religieuze bijeenkomst gehouden?” Kwaad zei ze dat ik niet welkom was en moest maken dat ik wegkwam! Maar omdat ik bleef aandringen, mocht ik naar boven gaan en me bij een bijbelstudiegroep voegen. Kort daarna was er een lunchpauze, en ik maakte aanstalten om te vertrekken. Maar anderen moedigden me aan te blijven.

Toen ik tijdens de pauze wat om me heen keek, zag ik twee jonge mannen bij het raam zitten die er ongewoon bleek en mager uitzagen. Later hoorde ik dat ze tijdens de oorlog meer dan een jaar in verschillende schuilplaatsen hadden gezeten om niet opgepakt te worden. * Tijdens het middagprogramma gebruikte Friedrich Altpere het woord Armageddon in zijn lezing. Omdat ik die term niet kende, vroeg ik hem naderhand om uitleg, en hij liet me de term in de bijbel zien (Openbaring 16:16). Toen hij mijn verbazing zag, leek hij al net zo verbaasd dat dit nieuw voor me was.

Het begon tot me door te dringen dat deze vergadering alleen georganiseerd was voor de Getuigen die als zodanig bekendstonden en te vertrouwen waren. Later hoorde ik dat het hun eerste vergadering na de oorlog was! Vanaf die dag was ik me heel bewust van de noodzaak op God te vertrouwen (Spreuken 3:5, 6). Een jaar later, in augustus 1946, werd ik op twintigjarige leeftijd als symbool van mijn opdracht aan de ware God, Jehovah, gedoopt.

Ik krijg tegenstand van mijn familie

De regering eiste dat het atheïsme op school werd onderwezen, wat een beproeving was op mijn door de bijbel gevormde geweten. Ik wilde van beroep veranderen. Toen ik dit aan mijn moeder vertelde, werd ze heel boos. Ze viel me aan en trok hele plukken haar uit mijn hoofd. Ik besloot uit huis te gaan. Maar mijn vader moedigde me aan de situatie te verduren en zei dat hij me zou helpen.

Mijn broer Ants ging net als mijn moeder tegenstand bieden. Maar op een dag vroeg hij me wat publicaties, die hij las en heel interessant vond. Mijn moeder werd hysterisch. Ants begon zelfs op school over God te praten, maar toen hij vervolging kreeg, stopte hij zijn omgang met de Getuigen. Kort daarna raakte hij gewond aan zijn hoofd toen hij in het water dook. Hij lag verlamd op een brancard, maar zijn geest was nog helder. „Zal Jehovah me vergeven?”, vroeg hij. „Ja”, zei ik. Enkele dagen later stierf hij. Hij was nog maar zeventien.

In september 1947 nam ik ontslag op school. Mijn moeder bleef heel vijandig tegen me doen. Toen ze al mijn kleren naar buiten gooide, vertrok ik en kreeg onderdak bij Emilie en haar zus. Ze herinnerden me er steeds aan dat Jehovah zijn dienstknechten nooit in de steek laat, wat een grote aanmoediging voor me was.

Beproevingen in het naoorlogse Estland

Emilie deed samen met haar zus naaiwerk voor boerengezinnen, en ik mocht hen helpen. Vaak konden we bijbelse waarheden met die gezinnen delen. Het was een heerlijke tijd, niet alleen omdat ik leerde naaien, maar ook omdat ik ervarener werd in de christelijke bediening. Naast het naaiwerk dat ik deed, vond ik ook werk als privélerares wiskunde. Maar in 1948 begonnen de autoriteiten Getuigen te arresteren.

Het jaar daarop, in oktober, was ik aan het werk op een boerderij toen iemand me vertelde dat de autoriteiten naar het huis van Emilie waren gegaan om me te arresteren. Toen ik wilde schuilen in de boerderij van broeder Hugo Susi, hoorde ik dat hij net gearresteerd was. Een vrouw voor wie ik wat naaiwerk had gedaan, nodigde me uit in haar huis te blijven. Later verhuisde ik van de ene boerderij naar de andere, terwijl ik naaiwerk deed en bleef prediken.

Toen de winter begon, vond de Russische staatsveiligheidsdienst (KGB) me uiteindelijk in Tartoe in het huis van Linda Mettig, een ijverige jonge Getuige die een paar jaar ouder was dan ik. Ik werd gearresteerd en meegenomen voor ondervraging. Ik moest al mijn kleren uitdoen terwijl jonge politieagenten naar me stonden te staren. Dat was heel vernederend. Maar toen ik tot Jehovah bad, kwam een gevoel van vrede en innerlijke kalmte over me.

Vervolgens werd ik in een piepkleine cel gezet, waarin ik niet eens kon liggen. Ik werd er alleen uitgehaald om ondervraagd te worden. De agenten zeiden steeds: „We vragen je niet het bestaan van God te ontkennen, maar stop toch met dat stomme prediken! Je kunt een veelbelovende toekomst hebben.” Daarna dreigden ze: „Wil je blijven leven? Of wil je met je God sterven op de velden van Siberië?”

Drie dagen lang werd me belet te slapen, ook als ik niet werd ondervraagd. Mediteren over bijbelse beginselen hielp me het vol te houden. Uiteindelijk vroeg een ondervrager me een document te tekenen waarin stond dat ik zou stoppen met prediken. „Ik heb hier lang over nagedacht,” zei ik, „en ik wil liever in de gevangenis zitten en nog steeds een goede band met God hebben dan vrij zijn en zijn goedkeuring verliezen.” Daarop schreeuwde de ondervrager: „Stommeling die je bent! Jullie zullen allemaal gearresteerd en naar Siberië gestuurd worden!”

Onverwachts vrij

Tot mijn verbazing zeiden de ondervragers net voor middernacht dat ik mijn spullen moest pakken en kon vertrekken. Omdat ik wist dat ik gevolgd zou worden, ging ik niet naar de huizen van andere Getuigen omdat ik hen dan zou verraden. Toen ik door de straten liep, werd ik inderdaad door drie mannen gevolgd. Terwijl ik tot Jehovah om leiding bad, sloeg ik een donker steegje in. Snel rende ik een tuin in, ging op de grond liggen en gooide wat bladeren over me heen. Ik hoorde het ritselende geluid van de voorbijlopende mannen en zag de lichtstralen van hun zaklantaarns.

Er gingen enkele uren voorbij, en ik was helemaal verkleumd aan het raken. Uiteindelijk ging ik weer de straat op. Ik deed mijn schoenen uit om geen lawaai op de straatkeien te maken. Toen ik de stad uit was, ging ik in de greppel langs de grote weg lopen. Telkens als er een auto aankwam, ging ik liggen. Om vijf uur ’s ochtends kwam ik bij het huis van Jüri en Meeta Toomel, niet ver van Tartoe.

Meeta verwarmde direct de sauna voor me zodat ik me kon opwarmen. De volgende dag ging ze naar Tartoe om Linda Mettig in te lichten. Linda moedigde me aan: „Laten we nu gaan prediken en in heel Estland het goede nieuws bekendmaken!” Na mijn uiterlijk te hebben veranderd met een ander kapsel, een beetje make-up en een bril, begonnen we met onze prediking. De volgende maanden legden we grote afstanden af met de fiets. Onderweg moedigden we geloofsgenoten aan die op boerderijen woonden.

De Getuigen organiseerden op 24 juli 1950 een congres in de grote hooischuur van een bijbelstudent in de buurt van Otepää. Toen we erachter kwamen dat de plannen voor de bijeenkomst door de KGB waren ontdekt, konden we de meeste Getuigen die onderweg waren, waarschuwen. Er werd een andere lokatie geregeld voor de dag erna, en zo’n 115 personen waren aanwezig. Ze gingen allemaal vreugdevol naar huis en nog vastberadener dan ooit om onder beproevingen loyaal te blijven. *

Daarna gingen Linda en ik door met prediken en medechristenen aanmoedigen. Later dat jaar hielpen we mee met de aardappeloogst en deelden we de Koninkrijksboodschap met andere arbeiders. De eigenaar van één boerderij stopte zelfs een uur met werken om naar ons te luisteren. Hij merkte op: „Zulk nieuws hoor je niet elke dag!”

Linda en ik keerden terug naar Tartoe, waar we hoorden dat nog meer Getuigen gearresteerd waren, inclusief Linda’s moeder. De meesten van onze vrienden waren nu gearresteerd, ook Emilie en haar zus. Omdat we wisten dat de KGB naar ons op zoek was, zetten we op de fiets onze prediking buiten Tartoe voort. Op een avond vond de KGB me in het huis van Alma Vardja, een pasgedoopte Getuige. Toen een van de agenten mijn paspoort controleerde, riep hij uit: „Ella! Jou hebben we overal gezocht!” Dat gebeurde op 27 december 1950.

Gevangengezet en daarna naar Siberië

Alma en ik pakten rustig wat spullen in en gingen vervolgens zitten om iets te eten. De KGB-agenten waren verbaasd en zeiden: „Jullie huilen niet eens. Jullie zitten daar gewoon te eten.” We antwoordden: „We gaan naar onze nieuwe toewijzing, en we weten niet wanneer we onze volgende maaltijd krijgen.” Ik nam een deken mee, waar ik later warme sokken en wanten van maakte. Na maanden in de gevangenis werd ik in augustus 1951 met andere Getuigen uit Estland verbannen. *

Vanuit Estland werden we per trein naar Leningrad (nu Sint-Petersburg) in Rusland gestuurd, en van daar uit naar de beruchte werkkampen in Vorkoeta (Komi), boven de noordpoolcirkel. We waren met drie Getuigen in onze groep. Ik had op school Russisch geleerd en had sinds mijn arrestatie die taal zitten oefenen. Dus sprak ik aardig Russisch tegen de tijd dat we in de kampen aankwamen.

In Vorkoeta leerden we een jonge Oekraïense vrouw kennen die een Getuige was geworden toen ze in Polen in een naziconcentratiekamp zat. In 1945 waren zij en veertien andere Getuigen op een schip gezet dat de Duitsers wilden laten zinken in de Oostzee. Maar het schip was veilig en wel in Denemarken terechtgekomen. Later, toen ze naar Rusland was teruggekeerd, was ze gearresteerd wegens prediken en naar Vorkoeta gestuurd, waar ze een bron van aanmoediging voor ons werd.

We ontmoetten ook twee vrouwen, die in het Oekraïens vroegen: „Wie is hier een Getuige van Jehovah?” Direct wisten we dat het onze zusters waren! Ze moedigden ons aan en zorgden voor ons. Andere gevangenen zeiden dat het leek of er bij onze aankomst familie op ons zat te wachten.

Overgeplaatst naar Mordovische kampen

Toen in december 1950 een medisch onderzoek uitwees dat ik een schildklierafwijking had, werd ik overgeplaatst naar het enorme Mordovische gevangeniscomplex dat ongeveer 1500 kilometer verderop in zuidwestelijke richting lag, zo’n vierhonderd kilometer ten zuidoosten van Moskou. In de daaropvolgende jaren ontmoette ik Duitse, Hongaarse, Poolse en Oekraïense Getuigen in de vrouwenkampen waar ik gevangenzat. Ik leerde ook Maimoe kennen, een politieke gevangene uit Estland.

Toen Maimoe in Estland gevangenzat, was ze bevallen van een dochter, en een vriendelijke bewaker had de baby aan Maimoes moeder gegeven. In de Mordovische gevangenis studeerden we de bijbel met Maimoe, en ze aanvaardde wat ze leerde. Ze kon haar moeder erover schrijven, die eveneens de bijbelse waarheden aanvaardde en ze aan Maimoes dochtertje, Karin, onderwees. Zes jaar later werd Maimoe vrijgelaten en zag ze haar dochter weer. Toen Karin volwassen was, trouwde ze met een mede-Getuige. Samen dienen ze al elf jaar op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Tallin (Estland).

In een gevangenenkamp in het gigantische Mordovische complex stond de zogenoemde kooi. Dat was een kleine, streng bewaakte barak binnen het ommuurde kamp. Zes andere Getuigen en ik werden wegens onze christelijke activiteit in die barak geplaatst. Maar zelfs daar maakten we heel kleine handgeschreven kopieën van Wachttoren-artikelen en smokkelden die naar anderen in nabijgelegen kampen. Een van onze methoden was een stuk zeep uithollen, het artikel erin stoppen, en het stuk weer dichtmaken.

In die jaren dat ik in de Mordovische kampen zat, heb ik meer dan tien personen kunnen helpen een aanbidder van God te worden. Op 4 mei 1956 kreeg ik eindelijk te horen: „Je bent vrij om te gaan en in je God, Jehovah, te geloven.” Diezelfde maand reisde ik terug naar Estland.

Bijna vijftig jaar weer thuis

Ik had geen baan, geen geld en geen plaats om te wonen. Maar enkele dagen nadat ik terug was, ontmoette ik een vrouw die belangstelling had voor bijbelse leringen. Ze liet me een tijdje bij haar en haar man in hun eenkamerappartement wonen. Ik kocht wat wol met geld dat ik geleend had, en breide truien, die ik op de markt verkocht. Later kreeg ik een baan in het kankerinstituut in Tartoe, waar ik de volgende zeven jaar verschillende soorten werk deed. Ondertussen keerde Lembit Toom ook terug uit ballingschap in Siberië, en in november 1957 trouwden we.

De KGB bleef ons in de gaten houden, en we werden constant lastig gevallen omdat ons predikingswerk nog steeds verboden was. Toch deden we wat we konden om ons geloof met anderen te delen. Lembit beschreef dit deel van ons leven in de Ontwaakt! van 22 februari 1999. Tegen het eind van de jaren vijftig en in de jaren zestig en zeventig kwamen meer verbannen Getuigen naar huis. Eind jaren tachtig waren er ruim zevenhonderd Getuigen in Estland. In 1991 werden onze christelijke activiteiten wettelijk erkend, en sindsdien is het aantal Getuigen in Estland gegroeid tot ruim 4100!

Het is nu al meer dan zestig jaar geleden dat ik die eerste geheime vergadering van de Getuigen in Estland na de Tweede Wereldoorlog bijwoonde. Sinds die tijd is het mijn vaste besluit gebleven de bijbelse waarschuwing op te volgen: „Vertrouw op Jehovah en doe het goede.” Ik heb ondervonden dat je dan ’de beden van je hart’ ontvangt. — Psalm 37:3, 4.

[Voetnoten]

^ ¶14 Een van die mannen was Lembit Toom, van wie het levensverhaal in de Ontwaakt! van 22 februari 1999 verschenen is.

^ ¶30 Zie voor meer details de Ontwaakt! van 22 februari 1999, blz. 12, 13.

^ ¶34 De meeste Getuigen in Estland waren echter al begin april 1951 verbannen. Zie de Ontwaakt! van 22 april 2001, blz. 6-8, en de video Getrouw onder beproevingen Jehovah’s Getuigen in de Sovjet-Unie.

[Inzet op blz. 23]

„Laten we nu gaan prediken en in heel Estland het goede nieuws bekendmaken!” — Linda Mettig

[Illustratie op blz. 24]

Met negen andere Getuigen in het Mordovische gevangenenkamp

[Illustratie op blz. 24]

Ella en haar man, Lembit