Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het „Nieuwe Testament”, geschiedenis of mythe?

Het „Nieuwe Testament”, geschiedenis of mythe?

Hoofdstuk 5

Het „Nieuwe Testament”, geschiedenis of mythe?

’Het Nieuwe Testament kan vandaag de dag worden aangemerkt als veruit het best onderzochte boek van de wereldliteratuur.’ Dit zei Hans Küng in zijn boek „Christen zijn”. En hij had gelijk. In de afgelopen 300 jaar zijn de christelijke Griekse Geschriften terdege onderzocht. Ze zijn grondiger ontleed en minutieuzer geanalyseerd dan enige andere literatuur.

1, 2. (Inclusief de inleiding.) (a) Wat is er de afgelopen 300 jaar met betrekking tot de christelijke Griekse Geschriften gedaan? (b) Tot welke vreemde conclusies zijn sommige onderzoekers gekomen?

SOMMIGE onderzoekers zijn tot bizarre conclusies gekomen. In de negentiende eeuw concludeerde Ludwig Noack in Duitsland dat het Evangelie van Johannes in 60 G.T. geschreven werd door de geliefde discipel — die, volgens Noack, Judas was! De Fransman Joseph Ernest Renan opperde dat de opstanding van Lazarus waarschijnlijk een door Lazarus zelf verzonnen bedrog was om Jezus’ bewering dat hij een wonderwerker was te staven, terwijl de Duitse theoloog Gustav Volkmar hardnekkig volhield dat de historische Jezus onmogelijk met Messiaanse aanspraken voor de dag had kunnen komen.1

2 Bruno Bauer daarentegen kwam tot de conclusie dat Jezus zelfs nooit had bestaan! „Hij beweerde dat de werkelijke scheppende krachten in het vroege christendom Philo, Seneca en de gnostici waren. Ten slotte verklaarde hij dat er nooit een historische Jezus was geweest . . . dat de christelijke religie laat in de tweede eeuw was ontstaan uit een judaïsme waarin het stoïcisme een overheersende invloed had gekregen.”2

3. Welke opvatting omtrent de bijbel houden velen er nog steeds op na?

3 Tegenwoordig houden nog maar weinigen er zulke extreme opvattingen op na. Maar als u de werken van hedendaagse bijbelgeleerden leest, zult u bemerken dat velen nog steeds geloven dat de christelijke Griekse Geschriften legenden, mythen en overdrijvingen bevatten. Is dat zo?

Wanneer werden ze geschreven?

4. (a) Waarom is het belangrijk te weten wanneer de boeken van de christelijke Griekse Geschriften geschreven werden? (b) Wat zijn enkele opvattingen omtrent het tijdstip waarop de christelijke Griekse Geschriften geschreven werden?

4 De ontwikkeling van mythen en legenden kost tijd. Belangrijk is dus de vraag: Wanneer werden deze boeken geschreven? Michael Grant, een geschiedschrijver, zegt dat er met het optekenen van de historische geschriften van de christelijke Griekse Geschriften „dertig of veertig jaar na Jezus’ dood” een aanvang werd gemaakt.4 De bijbelse archeoloog William Foxwell Albright citeerde C. C. Torrey, die concludeerde „dat alle Evangeliën vóór 70 n. Chr. geschreven werden en dat er niets in staat wat niet binnen twintig jaar na de Kruisiging geschreven kon zijn”. Albrights eigen opinie was dat het op schrift stellen ervan „niet later dan omstreeks 80 n. Chr.” voltooid was. Anderen brengen iets andere schattingen naar voren, maar de meesten zijn het erover eens dat het op schrift stellen van het „Nieuwe Testament” tegen het einde van de eerste eeuw voltooid was.

5, 6. Wat dienen wij te concluderen uit het feit dat de christelijke Griekse Geschriften niet al te lang na de erin opgetekende gebeurtenissen geschreven werden?

5 Wat betekent dit? Albright besluit met te zeggen: „Wij kunnen alleen maar zeggen dat een periode tussen de twintig en vijftig jaar te gering is om enige waarneembare verbastering van de wezenlijke inhoud of zelfs van de specifieke bewoording van de uitspraken van Jezus toe te staan.”5 Professor Gary Habermas voegt eraan toe: „De Evangeliën staan vrij dicht bij de tijdsperiode die erin opgetekend staat, terwijl oude geschiedverhalen vaak gebeurtenissen beschrijven die veel vroeger hebben plaatsgevonden. Toch zijn hedendaagse geschiedschrijvers in staat om met succes de gebeurtenissen zelfs uit deze oude tijdsperioden na te gaan.”6

6 Met andere woorden, de historische gedeelten van de christelijke Griekse Geschriften zijn op z’n minst even geloofwaardig als wereldlijke geschiedverhalen. Stellig was het tijdsbestek van enkele tientallen jaren die er tussen de gebeurtenissen van het vroege christendom en het op schrift stellen ervan lagen, niet voldoende dat er zich mythen en legenden konden ontwikkelen die universeel werden aanvaard.

De verklaringen van ooggetuigen

7, 8. (a) Wie waren nog in leven toen de christelijke Griekse Geschriften geschreven werden en in omloop waren? (b) Wat moeten wij concluderen in overeenstemming met het commentaar van professor F. F. Bruce?

7 Dit is vooral zo aangezien veel van de verslagen ooggetuigenverklaringen bevatten. De schrijver van het Evangelie van Johannes zei: „Dit is de discipel [de discipel van wie Jezus veel hield] die getuigenis over deze dingen aflegt en die deze dingen heeft geschreven” (Johannes 21:24). De schrijver van het boek Lukas zegt: „Deze [zijn] aan ons . . . overgeleverd door hen die van het begin af ooggetuigen en dienaren van de boodschap zijn geworden” (Lukas 1:2). De apostel Paulus sprak over degenen die getuige waren geweest van de opstanding van Jezus en zei: „De meesten [van hen zijn] tot op dit ogenblik nog in leven . . ., maar sommigen zijn ontslapen.” — 1 Korinthiërs 15:6.

8 In dit verband maakt professor F. F. Bruce een scherpzinnige opmerking: „Het kan onder geen beding zo gemakkelijk zijn geweest als sommige schrijvers schijnen te denken om in die vroege jaren, toen er nog zo vele van Zijn discipelen in leven waren, die zich konden herinneren wat er wel en niet was gebeurd, woorden en daden van Jezus te verzinnen. . . . De discipelen konden zich geen onnauwkeurigheden (om nog maar niet te spreken van opzettelijke manipulatie van de feiten) veroorloven, hetgeen terstond aan de kaak gesteld zou worden door degenen die dit maar al te graag zouden willen doen. Integendeel, een van de sterke punten in de originele apostolische prediking is het overtuigde beroep dat gedaan werd op de kennis van de toehoorders; zij zeiden niet alleen: ’Wij zijn getuigen van deze dingen’, maar ook: ’Zoals gij ook zelf weet’ (Handelingen 2:22).”7

Is de tekst betrouwbaar?

9, 10. Waarvan kunnen wij zeker zijn wat de christelijke Griekse Geschriften betreft?

9 Is het mogelijk dat deze ooggetuigenverklaringen nauwkeurig werden opgetekend maar later werden vervalst? Met andere woorden, werden er nadat het oorspronkelijke op schrift stellen was voltooid, mythen en legenden geïntroduceerd? Wij hebben reeds gezien dat de tekst van de christelijke Griekse Geschriften beter bewaard is gebleven dan enige andere oude literatuur. Kurt en Barbara Aland, geleerden op het gebied van de Griekse tekst van de bijbel, vermelden bijna 5000 handschriften die sedert de oudheid tot op deze tijd zijn blijven bestaan, waarvan sommige reeds uit de tweede eeuw G.T. dateren.8 Het algemene getuigenis van deze overstelpende hoeveelheid bewijsmateriaal is dat de tekst in wezen deugdelijk is. Bovendien zijn er veel oude vertalingen — de vroegste dateert van omstreeks het jaar 180 G.T. — die mede bewijzen dat de tekst nauwkeurig is.9

10 Alle factoren in aanmerking genomen, kunnen wij er dus zeker van zijn dat er geen legenden en mythen in de christelijke Griekse Geschriften zijn geslopen nadat de oorspronkelijke schrijvers hun werk hadden voltooid. De tekst waarover wij beschikken, is in hoofdzaak dezelfde als die welke door de oorspronkelijke schrijvers op schrift werd gesteld, en de nauwkeurigheid ervan wordt bevestigd door het feit dat christenen uit die tijd hem aanvaardden. Kunnen wij de historiciteit van de bijbel dan verifiëren door hem met andere oude geschiedverhalen te vergelijken? Tot op zekere hoogte wel.

Het documentaire bewijsmateriaal

11. In hoeverre staaft het externe documentaire bewijsmateriaal de historische verslagen in de christelijke Griekse Geschriften?

11 Voor gebeurtenissen in het leven van Jezus en zijn apostelen is, afgezien van de bijbel, het documentaire bewijsmateriaal in feite tamelijk schaars. Dit is alleen maar te verwachten, aangezien christenen in de eerste eeuw een betrekkelijk kleine groep vormden die zich niet met de politiek inliet. Maar het weinige bewijsmateriaal dat de wereldlijke geschiedenis verschaft, strookt met wat wij in de bijbel lezen.

12. Wat vertelt Josephus ons over Johannes de Doper?

12 De joodse geschiedschrijver Josephus, die in 93 G.T. schreef, zei bijvoorbeeld nadat Herodes Antipas een verpletterende militaire nederlaag had geleden: „Daar waren echter eenige Joden, die den ondergang van Herodes’ leger aan den toorn Gods toeschreven, als een gerechte straf voor de terechtstelling van Johannes, bijgenaamd den Dooper. Dezen had namelijk Herodes ter dood doen brengen, hoewel hij een deugdzaam man was en de Joden vermaande, de deugd te beoefenen, jegens elkander de rechtvaardigheid en jegens God de vroomheid te betrachten.”10 Josephus bevestigt dus het bijbelse verslag dat Johannes de Doper een rechtvaardig man was die berouw predikte en die door Herodes ter dood gebracht werd. — Matthéüs 3:1-12; 14:11.

13. Hoe staaft Josephus de historiciteit van Jakobus en van Jezus zelf?

13 Josephus maakt ook gewag van Jakobus, de halfbroer van Jezus, die, zoals de bijbel ons vertelt, Jezus aanvankelijk niet volgde maar later een vooraanstaand ouderling in Jeruzalem werd (Johannes 7:3-5; Galaten 1:18, 19). Hij documenteert Jakobus’ gevangenneming met de volgende woorden: „[De hogepriester Ananus] riep den Hoogen Raad bijeen om recht te spreken. Voor deze rechtbank bracht hij Jakobus, den broeder van Jezus, bijgenaamd den Christus, met eenige anderen.”11 Door deze woorden op te tekenen, bevestigt Josephus bovendien dat „Jezus, bijgenaamd den Christus,” een werkelijk bestaand, historisch persoon was.

14, 15. Wat getuigt Tacitus ter staving van het bijbelse bericht?

14 Andere vroege schrijvers maken eveneens melding van dingen die in de Griekse Geschriften staan. In de Evangeliën wordt ons bijvoorbeeld verteld dat Jezus’ prediking in Palestina overal weerklank vond. Toen hij door Pontius Pilatus ter dood veroordeeld werd, waren zijn volgelingen verbijsterd en ontmoedigd. Niet lang daarna vervulden deze zelfde discipelen Jeruzalem moedig met de boodschap dat hun Heer was opgewekt. In enkele jaren had het christendom zich over het gehele Romeinse Rijk verbreid. — Matthéüs 4:25; 26:31; 27:24-26; Handelingen 2:23, 24, 36; 5:28; 17:6.

15 De Romeinse geschiedschrijver Tacitus, die geen vriend van het christendom was, getuigt dat dit inderdaad zo was. In zijn geschiedwerken, die hij niet lang na 100 G.T. schreef, vertelt hij over Nero’s wrede vervolging van de christenen en voegt eraan toe: „De man van wie deze benaming kwam, Christus, was onder Tiberius’ regering door de procurator [stadhouder] Pontius Pilatus terechtgesteld. Het verderfelijk bijgeloof werd voor het ogenblik onderdrukt, maar begon zich opnieuw uit te breiden, niet alleen in Judea, het vaderland van dat kwaad, maar ook te Rome.”12

16. Van welke in de bijbel vermelde historische gebeurtenis wordt ook door Suetonius gewag gemaakt?

16 In Handelingen 18:2 maakt de bijbelschrijver melding van het feit dat „[de Romeinse keizer] Claudius bevolen had dat alle joden uit Rome moesten vertrekken”. De tweede-eeuwse Romeinse geschiedschrijver Suetonius maakt eveneens gewag van deze verbanning. In zijn werk over Claudius zegt de geschiedschrijver: „Aangezien de joden op instigatie van Chrestus voortdurend opschudding veroorzaakten, verdreef hij [Claudius] hen uit Rome.”13 Indien hier met Chrestus gedoeld wordt op Jezus Christus en indien de gebeurtenissen in Rome een weerspiegeling waren van wat er in andere steden plaatsvond, dan deden de ongeregeldheden zich in werkelijkheid niet op instigatie van Christus (dat wil zeggen Christus’ volgelingen) voor. Ze waren veeleer een gewelddadige reactie van de joden op de getrouwe predikingsactiviteit van christenen.

17. Welke bronnen die Justinus Martyr in de tweede eeuw ter beschikking stonden, staafden het bijbelse verslag over Jezus’ wonderen en zijn dood?

17 Justinus Martyr, die in het midden van de tweede eeuw schreef, zei met betrekking tot de dood van Jezus: „Dat deze dingen werkelijk gebeurd zijn, kan men vaststellen aan de hand van de Acta [Handelingen] van Pontius Pilatus.”14 Volgens Justinus Martyr maken deze zelfde verslagen bovendien melding van Jezus’ wonderen, waarover hij zegt: „Dat Hij die dingen deed, kan men vernemen uit de Acta van Pontius Pilatus.”15 Zeker, deze „Acta”, of officiële verslagen, bestaan niet meer. Maar kennelijk bestonden ze wel in de tweede eeuw, en Justinus Martyr daagde zijn lezers vol vertrouwen uit ze te onderzoeken om na te gaan of hij de waarheid sprak.

Het archeologische bewijsmateriaal

18. Hoe staaft de archeologie het bestaan van Pontius Pilatus?

18 Archeologische ontdekkingen hebben eveneens geïllustreerd of bevestigd wat wij in de Griekse Geschriften lezen. Zo werd in 1961 in de ruïnes van een Romeins theater te Cesarea de naam Pontius Pilatus in een inscriptie aangetroffen.16 Tot op deze ontdekking was er, afgezien van de bijbel zelf, slechts beperkt bewijsmateriaal voorhanden dat deze Romeinse regeerder had bestaan.

19, 20. Welke door Lukas (in Lukas en Handelingen) vermelde bijbelse personages zijn door de archeologie bevestigd?

19 In het Evangelie van Lukas lezen wij dat Johannes de Doper met zijn bediening begon „toen . . . Lysánias districtsregeerder van Abiléne [was]” (Lukas 3:1). Sommigen hebben die bewering in twijfel getrokken omdat Josephus melding maakte van een Lysánias die Abiléne bestuurde en die stierf in 34 v.G.T., lang voor de geboorte van Johannes. Archeologen hebben echter in Abiléne een inscriptie blootgelegd waarin melding wordt gemaakt van een andere Lysánias, die tetrarch (districtsregeerder) was tijdens de regering van Tiberius, die als caesar in Rome regeerde toen Johannes met zijn bediening begon.17 Dit zou gemakkelijk de Lysánias geweest kunnen zijn van wie Lukas melding maakte.

20 In Handelingen lezen wij dat Paulus en Barnabas werden uitgezonden om zendingswerk op Cyprus te verrichten en daar een proconsul genaamd Sergius Paulus, „een intelligent man”, ontmoetten (Handelingen 13:7). In het midden van de negentiende eeuw werd bij opgravingen op Cyprus een inscriptie blootgelegd die dateert van 55 G.T. en waarin deze man wordt vermeld. Hierover zegt de archeoloog G. Ernest Wright: „Het is buiten de bijbel de enige vermelding die wij van deze proconsul hebben, en het is interessant dat Lukas ons zijn naam en titel correct geeft.”18

21, 22. Welke in de bijbel opgetekende religieuze gebruiken zijn door archeologische ontdekkingen bevestigd?

21 Paulus zei dat hij tijdens zijn verblijf in Athene een altaar had opgemerkt dat opgedragen was „Aan een onbekende God” (Handelingen 17:23). Altaren die in het Latijn opgedragen waren aan anonieme goden, zijn in gebiedsdelen van het Romeinse Rijk ontdekt. Eén altaar werd in Pérgamum gevonden en daarop stond, net zoals bij het altaar in Athene het geval geweest zal zijn, de inscriptie in het Grieks.

22 Later, toen Paulus in Éfeze was, werd hij gewelddadig tegengestaan door zilversmeden, die inkomsten verkregen uit het vervaardigen van tempeltjes en beelden van de godin Artemis. Éfeze werd aangeduid als ’de tempelbewaarster van de grote Artemis’ (Handelingen 19:35). In overeenstemming hiermee zijn er op de plaats waar het oude Éfeze lag, een aantal terracotta en marmeren beeldjes van Artemis ontdekt. Gedurende de afgelopen eeuw werden de overblijfselen van de grote tempel zelf blootgelegd.

De klank der waarheid

23, 24. (a) Waar vinden wij het krachtigste bewijs voor de waarheid van de geschriften van de christelijke Griekse Geschriften? (b) Welke hoedanigheid die eigen is aan het bijbelse bericht getuigt van de waarachtigheid van de bijbel? Licht dit toe.

23 De geschiedenis en de archeologie illustreren derhalve, en bevestigen tot op zekere hoogte, de historische elementen van de Griekse Geschriften. Maar weer is het krachtigste bewijs voor de waarheid van deze geschriften in de boeken zelf te vinden. Wanneer u ze leest, klinken ze niet als mythen. Ze hebben de klank der waarheid.

24 In de eerste plaats zijn ze heel openhartig. Denk eens aan hetgeen er over Petrus wordt bericht. Zijn beschamende onvermogen om op het water te lopen, wordt uitvoerig verhaald. Vervolgens zegt Jezus tot deze zeer gerespecteerde apostel: „Ga achter mij, Satan!” (Matthéüs 14:28-31; 16:23) Bovendien viel Petrus, na hevig geprotesteerd te hebben dat ook al zouden alle anderen Jezus verlaten, hij dit nooit zou doen, tijdens zijn nachtelijke waken in slaap en verloochende hij vervolgens zijn Heer driemaal. — Matthéüs 26:31-35, 37-45, 73-75.

25. Welke zwakheden van de apostelen worden door bijbelschrijvers openhartig onthuld?

25 Maar Petrus is niet de enige wiens zwakheden worden onthuld. Het openhartige verslag verdoezelt niet het geruzie van de apostelen over wie de grootste onder hen was (Matthéüs 18:1; Markus 9:34; Lukas 22:24). Evenmin verzuimt het ons te vertellen dat de moeder van de apostelen Jakobus en Johannes aan Jezus vroeg haar zonen de meest begunstigde posities in zijn koninkrijk te geven (Matthéüs 20:20-23). De „scherpe uitbarsting van toorn” tussen Barnabas en Paulus wordt eveneens getrouw gedocumenteerd. — Handelingen 15:36-39.

26. Welk detail in verband met Jezus’ opstanding zou alleen vermeld zijn als het waar was?

26 Ook opmerkenswaardig is het feit dat het boek Lukas ons vertelt dat „de vrouwen, die uit Galiléa met hem waren meegekomen,” het eerst over Jezus’ opstanding vernamen. Dit is een zeer ongewoon detail in de mannenmaatschappij van de eerste eeuw. Ja, volgens het verslag kwam datgene wat de vrouwen zeiden, bij de apostelen als „onzin” over (Lukas 23:55–24:11). Als de geschiedenis in de Griekse Geschriften niet waar is, moet ze verzonnen zijn. Maar waarom zou iemand een verhaal verzinnen waarin zulke gerespecteerde figuren zo ongeflatteerd worden afgeschilderd? Deze details zouden er alleen in opgenomen zijn als ze waar waren.

Jezus — een werkelijk bestaand persoon

27. Hoe getuigt één geschiedschrijver van het historische bestaan van Jezus?

27 Velen hebben de beschrijving die in de bijbel van Jezus wordt gegeven, als een geïdealiseerd verdichtsel beschouwd. Maar de geschiedschrijver Michael Grant merkt op: „Indien wij op het Nieuwe Testament dezelfde criteria toepassen, en dit behoren wij te doen, als wij op andere oude geschriften die historisch materiaal bevatten zouden toepassen, kunnen wij Jezus’ bestaan net zomin verwerpen als wij het bestaan van talloze heidense personages kunnen verwerpen wier werkelijke bestaan als historische figuren nooit in twijfel is getrokken.”19

28, 29. Waarom is het veelbetekenend dat de vier Evangeliën een eensluidende beschrijving van Jezus’ persoonlijkheid geven?

28 Niet alleen Jezus’ bestaan maar ook zijn persoonlijkheid heeft in de bijbel een onmiskenbare klank van waarheid. Het is niet gemakkelijk om een ongewone figuur te verzinnen en dan door een heel boek heen een consequente persoonsbeschrijving van hem te geven. Het is nagenoeg onmogelijk dat vier verschillende schrijvers over dezelfde figuur schrijven en consequent hetzelfde beeld van hem schilderen als die figuur nooit werkelijk bestaan heeft. Het feit dat de in alle vier de Evangeliën beschreven Jezus kennelijk dezelfde persoon is, vormt het overtuigende bewijs van de waarachtigheid van de Evangeliën.

29 Michael Grant citeert een zeer toepasselijke vraag: „Hoe komt het dat zonder uitzondering alle Evangelie-overleveringen een opmerkelijk duidelijke persoonsbeschrijving geven van een aantrekkelijke jonge man die zich vrij in het gezelschap van allerlei vrouwen beweegt, ook die met een uitgesproken slechte reputatie, zonder een spoor van sentimentaliteit, onnatuurlijkheid of preutsheid, en toch in elk opzicht een ongekunstelde integriteit van karakter behoudt?”20 Het enige antwoord is dat zo’n man werkelijk bestaan heeft en zich gedroeg zoals de bijbel zegt dat hij deed.

Waarom hun ongeloof

30, 31. Waarom aanvaarden velen, ondanks al het bewijsmateriaal, de christelijke Griekse Geschriften niet als historisch nauwkeurig?

30 Aangezien er op grond van overtuigend bewijsmateriaal gezegd kan worden dat de Griekse Geschriften ware geschiedenis bevatten, waarom wordt dit door sommigen dan ontkend? Hoe komt het dat velen, ofschoon zij gedeelten ervan als waar aanvaarden, niettemin weigeren alles te aanvaarden wat erin staat? Hoofdzakelijk omdat de bijbel dingen vermeldt die hedendaagse intellectuelen niet willen geloven. Er wordt bijvoorbeeld in verteld dat Jezus zowel profetieën vervulde als uitte. Ook wordt erin verteld dat hij wonderen verrichtte en dat hij na zijn dood werd opgewekt.

31 In deze sceptische twintigste eeuw zijn zulke dingen ongeloofwaardig. Met betrekking tot wonderen merkt professor Ezra P. Gould op: „Er is één voorbehoud dat sommige critici terecht menen te kunnen maken . . . dat er geen wonderen geschieden.”21 Sommigen aanvaarden dat Jezus misschien genezingen heeft verricht, maar slechts van het psychosomatische, ’geest over materie’, soort. Wat de andere wonderen betreft, die worden door de meesten weggeredeneerd als hetzij verzinsels of werkelijke gebeurtenissen die bij het oververtellen verdraaid zijn.

32, 33. Hoe hebben sommigen getracht Jezus’ wonder inzake het spijzigen van de grote menigte weg te redeneren, maar waarom is dit onlogisch?

32 Beschouw als een voorbeeld hiervan eens de gelegenheid waarbij Jezus een schare van meer dan 5000 personen met slechts enkele broden en twee vissen spijzigde (Matthéüs 14:14-22). De negentiende-eeuwse bijbelgeleerde Heinrich Paulus opperde dat in werkelijkheid het volgende had plaatsgevonden: Jezus en zijn apostelen bevonden zich in het gezelschap van een grote menigte die honger kreeg. Hij besloot dus de rijken onder hen een goed voorbeeld te geven. Hij nam het weinige voedsel dat hij en zijn apostelen hadden en deelde dit met de menigte. Weldra volgden anderen die voedsel hadden meegebracht zijn voorbeeld en gingen ook uitdelen. Ten slotte werd de hele menigte gevoed.22

33 Als dàt echter in werkelijkheid had plaatsgevonden, was het een opmerkelijk bewijs van de kracht van een goed voorbeeld. Waarom zou zo’n interessant en veelbetekenend verhaal verdraaid zijn om het als een bovennatuurlijk wonder te doen klinken? Ja, al zulke pogingen om de wonderen weg te redeneren als iets anders dan wonderbaar, werpen meer problemen op dan erdoor opgelost worden. En ze zijn alle gebaseerd op een verkeerde vooronderstelling. Er wordt bij voorbaat reeds aangenomen dat wonderen onmogelijk zijn. Maar waarom zou dat zo zijn?

34. Als de bijbel inderdaad nauwkeurige profetieën en verslagen van werkelijke wonderen bevat, wat wordt hierdoor dan bewezen?

34 Volgens de meest redelijke maatstaven bevatten zowel de Hebreeuwse als de Griekse Geschriften ware geschiedenis, maar toch vindt men in beide geschriften voorbeelden van profetieën en wonderen. (Vergelijk 2 Koningen 4:42-44.) En als de profetieën nu eens waar zijn, en als er werkelijk wonderen zijn gebeurd? Dan heeft God inderdaad achter het schrijven van de bijbel gestaan en is de bijbel werkelijk zíjn woord en niet dat van mensen. In een later hoofdstuk zullen wij de kwestie van profetieën bespreken, maar laten wij ons eerst eens in wonderen verdiepen. Is het in deze twintigste eeuw redelijk te geloven dat er in vroeger eeuwen wonderen zijn geschied?

[Studievragen]

[Inzet op blz. 66]

Waarom zou de bijbel vermelden dat Jezus’ opstanding het eerst door vrouwen werd ontdekt als dit niet werkelijk het geval was?

[Kader op blz. 56]

De moderne kritiek gebrekkig bevonden

Beschouw als een voorbeeld van de onzekere aard van de moderne bijbelkritiek eens wat Raymond E. Brown over het Evangelie van Johannes opmerkt: „Aan het einde van de vorige eeuw en in de vroege jaren van deze eeuw maakte de wetenschap een periode van extreem scepticisme omtrent dit evangelie door. Johannes werd heel laat gedateerd, zelfs in de tweede helft van de 2de eeuw. Als een produkt van de hellenistische wereld meende men dat het volkomen ontbloot was van historische waarde en weinig verband hield met het Palestina van Jezus van Nazareth . . .

Die stelling is alleszins aangevochten door een reeks onverwachte archeologische, documentaire en tekstuele ontdekkingen. Deze ontdekkingen hebben ons ertoe gebracht de kritische zienswijzen die bijna orthodox geworden waren, verstandelijk te betwisten en te beseffen op welk een zwakke basis de zeer sceptische analyse van Johannes steunde. . . .

De datering van het Evangelie is teruggeschoven naar het einde van de 1ste eeuw of zelfs vroeger. . . . Misschien nog wel het vreemdst van alles is dat sommige geleerden zelfs weer durven opperen dat Johannes, de zoon van Zebedéüs, misschien iets met het Evangelie te maken had”!3

Waarom zou het vreemd schijnen te geloven dat Johannes het boek geschreven heeft dat de overlevering aan hem toeschrijft? Alleen omdat het niet met de vooropgezette denkbeelden van de critici strookt.

[Kader op blz. 70]

Louter een andere aanval op de bijbel

Timothy P. Weber schrijft: „De bevindingen van de hogere kritiek hebben veel leken genoopt te betwijfelen of zij ook maar iets [in de bijbel] kunnen begrijpen. . . . A. T. Pierson bracht de frustratie van veel evangelikalen onder woorden toen hij zei dat ’net als de rooms-katholieke godsdienst, [de hogere kritiek] het Woord van God vrijwel uit het leven van de gewone mensen bant door ervan uit te gaan dat alleen geleerden het kunnen interpreteren; terwijl Rome een priester tussen een mens en het Woord plaatst, plaatst de kritiek een geschoolde explicateur tussen de gelovige en zijn bijbel’.”23 Aldus wordt de moderne hogere kritiek aan de kaak gesteld als louter een andere aanval op de bijbel.

[Illustratie op blz. 62]

Dit altaar in Pérgamum was waarschijnlijk opgedragen „aan onbekende goden”

[Illustratie op blz. 63]

Ruïnes van de eens luisterrijke tempel van Artemis waar de Efeziërs zo trots op waren

[Illustratie op blz. 64]

De bijbel vermeldt eerlijk dat Petrus loochende dat hij Jezus kende

[Illustratie op blz. 67]

De bijbel vermeldt openhartig de „scherpe uitbarsting van toorn” tussen Paulus en Barnabas

[Illustratie op blz. 68]

Dat er van Jezus in de vier Evangeliën een consequente persoonsbeschrijving wordt gegeven, is een krachtig bewijs van hun echtheid

[Illustratie op blz. 69]

De meeste hedendaagse critici nemen als vanzelfsprekend aan dat er geen wonderen geschieden