Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Mensenrassen

Mensenrassen

Mensenrassen

Definitie: Zoals de uitdrukking ras hier wordt gebruikt, duidt ze op een gedeelte van de mensheid dat in karakteristieke proporties bepaalde combinaties van fysieke kenmerken vertoont die overgeërfd kunnen worden en die in voldoende mate aanwezig zijn om de groep als een afzonderlijk mensentype te onderscheiden. Er dient echter te worden opgemerkt dat uit het feit dat mensen van verschillende rassen met elkaar kunnen trouwen en kinderen kunnen voortbrengen, blijkt dat er in feite maar één mensen-„soort” is. Alle leden ervan behoren tot de menselijke familie. De verschillende rassen zijn dus alleen maar facetten van het totaal aan variatie die binnen het mensdom mogelijk is.

Waar zijn de verschillende rassen vandaan gekomen?

Gen. 5:1, 2; 1:28: „Op de dag waarop God Adam schiep, maakte hij hem naar de gelijkenis van God. Als man en als vrouw schiep hij hen. Daarna zegende hij hen en noemde hun naam Mens [of: Mensheid] op de dag waarop zij geschapen werden.” „Voorts zegende God hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar.’” (Alle mensen zijn dus nakomelingen van dat eerste mensenpaar, Adam en Eva.)

Hand. 17:26: „[God] heeft uit één mens [Adam] elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen.” (Ongeacht uit welke rassen een natie bestaat, ze stammen dus alle van Adam af.)

Gen. 9:18, 19: „Noachs zonen, die uit de ark kwamen, waren Sem en Cham en Jafeth. . . . Deze drie waren Noachs zonen, en van hen uit heeft de gehele bevolking van de aarde zich verspreid.” (Nadat God de goddeloze wereld door middel van een wereldomvattende vloed in Noachs tijd had vernietigd, is de nieuwe bevolking van de aarde, met inbegrip van alle thans bekende rassen, uit de nakomelingen van Noachs drie zonen en hun vrouwen voortgekomen.)

Waren Adam en Eva louter allegorische personen?

De bijbel ondersteunt die zienswijze niet; zie „Adam en Eva”.

Waar haalde Kaïn zijn vrouw vandaan?

Gen. 3:20: „Adam [noemde] de naam van zijn vrouw Eva, omdat zij de moeder moest worden van ieder die leeft.” (Alle mensen zouden dus nakomelingen van Adam en Eva zijn.)

Gen. 5:3, 4: „Adam leefde voorts honderd dertig jaar. Toen werd hij de vader van een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn beeld, en hij gaf hem de naam Seth. En de dagen van Adam nadat hij de vader van Seth was geworden, bedroegen achthonderd jaar. Intussen werd hij de vader van zonen en dochters.” (Een van Adams zonen was Kaïn, en een van Adams dochters moet Kaïns vrouw zijn geworden. In die tijd van de menselijke geschiedenis, toen de mensen nog een optimale fysieke gezondheid genoten en bijzonder vitaal waren, zoals uit hun hoge leeftijd blijkt, bestond er weinig kans dat gebreken ten gevolge van huwelijken tussen nauwe bloedverwanten werden doorgegeven. Maar toen na 2500 jaar menselijke geschiedenis de fysieke conditie van de mensheid sterk achteruit was gegaan, gaf Jehovah aan Israël wetten waarbij incest verboden werd.)

Gen. 4:16, 17: „Kaïn [ging] weg van het aangezicht van Jehovah en vestigde zich in het land der Vluchtelingschap [of Nod], ten oosten van Eden. Naderhand had Kaïn gemeenschap met zijn vrouw en zij werd zwanger en baarde Henoch.” (Merk op dat Kaïn zijn vrouw niet voor het eerst ontmoette in het land waarheen hij gevlucht was, alsof zij uit een ander gezin kwam. Maar daar had hij seksuele gemeenschap met haar en werd hem een zoon geboren.)

Hoe is het ontstaan van de verschillende raskenmerken te verklaren?

„Alle thans levende mensen behoren tot dezelfde soort, Homo sapiens, en zijn uit een gemeenschappelijke stam voortgesproten. . . . Biologische verschillen tussen mensen zijn toe te schrijven aan verschillen in erfelijke constitutie en aan de invloed van de omgeving op dit genetische potentieel. In de meeste gevallen zijn deze verschillen toe te schrijven aan de wisselwerking van factoren uit deze twee categorieën. . . . De verschillen tussen individuen binnen een ras of binnen een bevolkingsgroep zijn vaak groter dan de gemiddelde verschillen tussen rassen of bevolkingsgroepen.” — Een internationaal lichaam van geleerden, bijeengeroepen door UNESCO, aangehaald in Statement on Race (New York, 1972, derde uitgave), Ashley Montagu, blz. 149, 150.

„Een ras is eenvoudig een van de gedeeltelijk geïsoleerde verzamelingen of reservoirs van genen waarin de menselijke soort werd verdeeld tijdens het eerste stadium van haar geografische verspreiding en daarna. Globaal genomen heeft zich op elk van de vijf grote continentale gebieden van de aarde één ras ontwikkeld. . . . De mens is tijdens deze fase van de geschiedenis genetisch inderdaad gedivergeerd, en wij kunnen de resultaten van dit uiteengaan meten en onderzoeken aan de hand van de huidige overblijfselen van de oude geografische rassen. Zoals wij zouden verwachten, schijnt de divergentie verband te houden met de mate van isolement. . . . Toen op de continenten de rassen werden gevormd, doordat duizenden populaties over de gehele wereld kwamen vast te zitten in geïsoleerde genenreservoirs, werden de verschillen in genenfrequentie die wij thans waarnemen, vastgelegd. . . . De paradox waar wij tegenover staan, is dat elke groep mensen uiterlijke verschillen vertoont, terwijl onder deze verschillen toch een fundamentele overeenkomst schuilgaat” (Heredity and Human Life, New York, 1963, H. L. Carson, blz. 151, 154, 162, 163). (Wanneer vroeg in de menselijke geschiedenis dus een groep mensen geïsoleerd raakte van anderen en men binnen de groep trouwde, gingen bepaalde opvallende combinaties van genetische kenmerken in hun nakomelingen overheersen.)

Leert de bijbel dat het zwarte ras vervloekt is?

Die gedachte stoelt op een verkeerd begrip van Genesis 9:25, waar Noach als volgt wordt geciteerd: „Vervloekt zij Kanaän. Hij worde de minste slaaf van zijn broeders.” Lees de tekst zorgvuldig; er wordt niets gezegd over huidkleur. De vloek werd uitgesproken omdat Chams zoon Kanaän klaarblijkelijk de een of andere schanddaad had bedreven die een vervloeking verdiende. Maar wie waren de nakomelingen van Kanaän? Geen mensen met een zwarte huidkleur, maar volken met een lichtere huidkleur, die ten oosten van de Middellandse Zee woonden. Wegens hun ontaarde praktijken, demonische riten, afgoderij en kinderoffers kwamen ze onder het goddelijke oordeel en gaf God het door de Kanaänieten bewoonde land aan Israël (Gen. 10:15-19). Niet alle Kanaänieten werden verdelgd; sommigen werden overeenkomstig de vloek als dwangarbeiders te werk gesteld. — Joz. 17:13.

Van wie van Noachs nakomelingen stammen de mensen met een zwarte huidkleur af? „De zonen van Kusch [een andere zoon van Cham] waren Seba en Havila en Sabta en Raëma en Sábtecha” (Gen. 10:6, 7). Met latere bijbelse verwijzingen naar Kusch wordt gewoonlijk op Ethiopië gedoeld. Seba wordt later gebruikt om een ander volk in het oostelijk deel van Afrika, klaarblijkelijk dicht bij Ethiopië, aan te duiden. — Jes. 43:3, voetnoot in Engelse NW-Verwijsbijbel 1984.

Zijn alle mensen kinderen van God?

Kinderen van God zijn, is niet iets waar wij als onvolmaakte mensen bij onze geboorte recht op hebben. Maar wij allen zijn nakomelingen van Adam, die een „zoon van God” was toen hij volmaakt werd geschapen. — Luk. 3:38.

Hand. 10:34, 35: „God [is] niet partijdig . . ., maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, aanvaardbaar voor hem.”

Joh. 3:16: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” (Wil iemand van ons in dezelfde verhouding met God komen die Adam verloren heeft, dan moet hij oprecht geloof in God oefenen. Dat voorrecht staat open voor mensen van alle rassen.)

1 Joh. 3:10: „Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de Duivel kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft.” (God beschouwt dus niet alle mensen als zijn kinderen. Vanuit een geestelijk standpunt bezien, hebben degenen die opzettelijk beoefenen wat God veroordeelt, de Duivel tot vader. Zie Johannes 8:44. Ware christenen weerspiegelen evenwel goddelijke hoedanigheden. Uit hun midden heeft God een beperkt aantal personen gekozen om als koningen met Christus in de hemel te regeren. Dezen worden door God als zijn „kinderen” of zijn „zonen” aangeduid. Zie voor verdere details „Wedergeboorte”.)

Rom. 8:19-21: „De vurige verwachting van de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods . . . Ook de schepping zelf [zal] vrijgemaakt . . . worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods . . . hebben.” (Er zal verlichting voor de mensheid komen wanneer „de zonen Gods”, na hemels leven te hebben ontvangen, ’geopenbaard’ worden doordat zij onder leiding van Christus de mensheid te hulp komen. Nadat de getrouwen op aarde [in deze schriftplaats als „de schepping” aangeduid] tot menselijke volmaaktheid zijn geraakt en zich onwankelbaar loyaal hebben betoond aan Jehovah als Universele Soeverein, zullen ook zij zich vervolgens als kinderen van God in die voortreffelijke verhouding met hem verheugen. Dit is voor mensen van alle rassen weggelegd.)

Zullen mensen van alle rassen ooit werkelijk als broeders en zusters verenigd worden?

Tot degenen die zijn ware discipelen zouden worden, zei Jezus: „Gij [zijt] allen broeders” (Matth. 23:8). Later zei hij ook nog: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt.” — Joh. 13:35.

Ondanks menselijke onvolmaaktheden was dat besef van eenheid onder de vroege christenen een realiteit. De apostel Paulus schreef: „Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus.” — Gal. 3:28.

Een niet door raciaal onderscheid verscheurde christelijke broederschap is onder Jehovah’s Getuigen in de twintigste eeuw een realiteit. De schrijver William Whalen zei in U.S. Catholic het volgende: „Ik geloof dat hun aloude gedragslijn van rassengelijkheid een van de meest aantrekkelijke kenmerken van [de organisatie van Jehovah’s Getuigen] is.” Na een uitgebreide studie van Jehovah’s Getuigen in Afrika te hebben gemaakt, verklaarde de socioloog Bryan Wilson van de Universiteit van Oxford: „De Getuigen winnen het vermoedelijk van elke andere groep in de snelheid waarmee zij stammendiscriminatie onder hun eigen nieuwelingen uitbannen.” Commentaar leverend op een internationale bijeenkomst van Getuigen uit 123 landen, zei The New York Times Magazine: „De Getuigen maakten op de Newyorkers niet alleen een diepe indruk door hun aantallen, maar ook door hun verscheidenheid (zij omvatten mensen uit alle lagen van de bevolking), hun gemis aan rassenbewustzijn (veel Getuigen zijn negers) en hun rustige, ordelijke gedrag.”

Weldra zal Gods koninkrijk het huidige goddeloze samenstel van dingen vernietigen, met inbegrip van allen die noch Jehovah God noch hun medemens oprecht liefhebben (Dan. 2:44; Luk. 10:25-28). Gods Woord belooft dat de overlevenden „uit alle natiën en stammen en volken en talen” zullen komen (Openb. 7:9). Aangezien zij door de aanbidding van de ware God, door geloof in Jezus Christus en door onderlinge liefde tot elkaar worden gebracht, zullen zij werkelijk een verenigde mensenfamilie vormen.