Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Religie

Religie

Religie

Definitie: Een vorm van aanbidding. Een religie of godsdienst is een geheel van godsdienstige zienswijzen, geloofsovertuigingen en gebruiken; deze kunnen persoonlijk zijn of ze kunnen door een organisatie worden voorgestaan. Meestal gaat het bij religie om geloof in God of in een aantal goden; ook kan het zijn dat mensen, voorwerpen, verlangens of krachten als voorwerp van aanbidding beschouwd worden. Veel religie is gebaseerd op de studie die mensen van de natuur hebben gemaakt; er bestaat ook geopenbaarde religie. Er is ware en valse religie.

Waarom zijn er zoveel religies?

Bij een recente classificatie kwam men tot de slotsom dat er tien hoofdgodsdiensten zijn en ongeveer 10.000 sekten. Daarvan komen er zo’n 6000 voor in Afrika, 1200 in de Verenigde Staten en honderden in andere landen.

Veel factoren hebben tot de ontwikkeling van nieuwe religieuze groeperingen bijgedragen. Men zegt wel dat de diverse religies allemaal verschillende manieren vertegenwoordigen om religieuze waarheid te brengen. Maar wanneer men hun leerstellingen en gebruiken met de bijbel vergelijkt, blijkt veeleer dat de verscheidenheid in religies toe te schrijven is aan het feit dat men mensen is gaan navolgen en niet naar God luistert. Het is opmerkelijk dat leerstellingen die de religies gemeen hebben maar die afwijken van de bijbel, voor een groot deel hun oorsprong hebben gevonden in het oude Babylon. (Zie blz. 56, 57, onder „Babylon de Grote”.)

Wie is de aanstichter van deze religieuze verwarring? De bijbel identificeert Satan de Duivel als „de god van dit samenstel van dingen” (2 Kor. 4:4) en waarschuwt ons dat „de dingen die de natiën slachtofferen, zij die aan demonen slachtofferen en niet aan God” (1 Kor. 10:20). Hoe uiterst belangrijk is het derhalve dat wij ons ervan vergewissen dat wij werkelijk de ware God aanbidden, de Schepper van hemel en aarde, en dat onze aanbidding hem behaagt!

Zijn alle religies aanvaardbaar voor God?

Recht. 10:6, 7: „Toen deden de zonen van Israël opnieuw wat kwaad was in de ogen van Jehovah, en zij gingen de Baäls dienen en de Astorethbeelden en de goden van Syrië en de goden van Sidon en de goden van Moab en de goden van de zonen van Ammon en de goden van de Filistijnen. Zij verlieten dus Jehovah en dienden hem niet. Hierover ontbrandde Jehovah’s toorn tegen Israël.” (Indien een persoon iets of iemand anders aanbidt dan de ware God, de Schepper van hemel en aarde, is zijn vorm van aanbidding klaarblijkelijk niet aanvaardbaar voor Jehovah.)

Mark. 7:6, 7: „Hij [Jezus] zei tot hen [de joodse Farizeeën en schriftgeleerden]: ’Jesaja heeft passend over u, huichelaars, geprofeteerd, zoals er staat geschreven: „Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.”’” (Ongeacht aan wie een groepering belijdt aanbidding te schenken, indien haar aanhangers zich aan leerstellingen van mensen houden in plaats van aan het geïnspireerde Woord van God, is hun aanbidding tevergeefs.)

Rom. 10:2, 3: „Ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; want omdat zij de rechtvaardigheid van God niet kenden, maar hun eigen rechtvaardigheid trachtten te bevestigen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen.” (Vaak zijn mensen wel in het bezit van Gods geschreven Woord, maar ontbreekt het hun aan nauwkeurige kennis van wat erin staat omdat zij niet goed zijn onderwezen. Zij denken wellicht dat zij ijverig zijn voor God, maar zij doen misschien niet wat hij vraagt. Zou hun aanbidding God dan wel behagen?)

Is het waar dat er in alle religies iets goeds schuilt?

De meeste religies leren inderdaad dat men niet mag liegen of stelen, enzovoort. Maar is dat voldoende? Zou u graag een glas vergiftigd water drinken omdat iemand u verzekerde dat het meeste dat u naar binnen kreeg, water was?

2 Kor. 11:14, 15: „Satan zelf blijft zich veranderen in een engel des lichts. Het is daarom niets groots indien ook zijn dienaren zich blijven veranderen in dienaren van rechtvaardigheid.” (Hier worden wij gewaarschuwd dat niet alles wat zijn oorsprong bij Satan vindt, afschuwelijk hoeft te lijken. Een van zijn voornaamste middelen om de mensheid te misleiden, is allerlei valse religie, waaraan hij deels een rechtvaardig voorkomen geeft.)

2 Tim. 3:2, 5: „De mensen zullen . . . een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten; en keer u af van dezen.” (Indien de mensen met wie u samen God aanbidt, ongeacht hun uiterlijk vertoon van liefde voor God, zijn Woord niet oprecht in hun leven toepassen, geeft de bijbel de dringende raad zulke omgang te verbreken.)

Is het juist als men de religie van zijn ouders vaarwelzegt?

Als dat wat onze ouders ons hebben geleerd werkelijk op de bijbel gebaseerd is, dienen wij eraan vast te houden. Zelfs als wij ontdekken dat hun godsdienstige gewoonten en overtuigingen niet in overeenstemming zijn met Gods Woord, verdienen onze ouders ons respect. Maar als u nu eens te weten kwam dat een bepaalde gewoonte van uw ouders schadelijk was voor de gezondheid en iemands levensduur zou kunnen verkorten? Zou u hun voorbeeld dan volgen en ook uw kinderen daartoe aanmoedigen, of zou u hen vol respect deelgenoot maken van wat u te weten bent gekomen? Evenzo brengt kennis van de bijbelse waarheid verantwoordelijkheid mee. Zo mogelijk dienen wij onze familieleden te vertellen wat wij leren. Wij moeten een beslissing nemen: Hebben wij God werkelijk lief? Willen wij Gods Zoon werkelijk gehoorzamen? Als dit zo is, kan het nodig zijn dat wij de religie van onze ouders laten varen om de ware aanbidding te gaan beoefenen. Het zou toch beslist niet gepast zijn als wij onze genegenheid voor onze ouders zwaarder lieten wegen dan onze liefde voor God en Christus? Jezus zei: „Wie grotere genegenheid voor vader of moeder heeft dan voor mij, is mij niet waardig; en wie grotere genegenheid voor zoon of dochter heeft dan voor mij, is mij niet waardig.” — Matth. 10:37.

Joz. 24:14: „Nu dan, vreest Jehovah en dient hem op een onberispelijke wijze en in waarheid, en verwijdert de goden die uw voorvaders aan de overzijde van de Rivier en in Egypte hebben gediend, en dient Jehovah.” (Dat betekende dat zij de religie van hun voorvaders vaarwelzeiden, niet waar? Om Jehovah op een aanvaardbare wijze te kunnen dienen, moesten zij zich ontdoen van alle bij die religie gebruikte beelden en hun hart reinigen van elk verlangen naar die dingen.)

1 Petr. 1:18, 19: „Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen, met zilver of goud, werdt bevrijd van uw vruchteloze vorm van gedrag, die gij door overlevering van uw voorvaders hebt ontvangen. Maar het was met kostbaar bloed, gelijk dat van een onbesmet en onbevlekt lam, ja, van Christus.” (De vroege christenen keerden zich dus af van die overleveringen van hun voorvaders, overleveringen die hun nooit eeuwig leven konden geven. Uit dankbaarheid voor het offer van Christus wilden zij zich graag van alles ontdoen wat hun leven vruchteloos maakte, zinloos, omdat zij God niet eerden.)

Wat is het bijbelse standpunt met betrekking tot intergeloof?

Hoe bezag Jezus religieuze leiders die voorgaven rechtvaardig te zijn maar die geen eerbied voor God hadden? „Jezus zei tot hen: ’Als God uw Vader was, zoudt gij mij liefhebben, want van God ben ik uitgegaan en ben ik hier. Ook ben ik volstrekt niet uit mijzelf gekomen, maar Hij heeft mij uitgezonden. . . . Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen. Omdat ik daarentegen de waarheid zeg, gelooft gij mij niet. . . . Daarom luistert gij niet, omdat gij niet uit God zijt.’” — Joh. 8:42-47.

Zou het een blijk van loyaliteit aan God en aan zijn rechtvaardige maatstaven zijn als zijn dienstknechten zich op religieus terrein zouden verbroederen met personen die beoefenen wat God veroordeelt of die zulke praktijken vergoelijken? „[Verkeer] niet langer in gezelschap . . . van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en [eet] met zo iemand zelfs niet . . . Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven” (1 Kor. 5:11; 6:9, 10). „Al wie . . . een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God” (Jak. 4:4). „O gij die Jehovah liefhebt, haat het slechte. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen.” — Ps. 97:10.

2 Kor. 6:14-17: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? . . . ’„Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af”, zegt Jehovah, „en raakt het onreine niet langer aan”’, ’„en ik zal u aannemen.”’”

Openb. 18:4, 5: „Ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: ’Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd.’” (Zie „Babylon de Grote”.)

Is het noodzakelijk tot een georganiseerde religie te behoren?

De meeste religieuze organisaties hebben slechte vruchten voortgebracht. Niet het feit dat groeperingen georganiseerd zijn, is verkeerd. Veel groeperingen echter hebben vormen van aanbidding bevorderd die op valse leerstellingen zijn gebaseerd en grotendeels uit riten bestaan in plaats van ware geestelijke leiding te verschaffen; zulke organisaties zijn misbruikt om met zelfzuchtige oogmerken het leven van mensen te beheersen; ze hebben zich al te zeer bekommerd om geldinzamelingen en rijkversierde huizen van aanbidding in plaats van om geestelijke waarden; vaak zijn de leden van zulke organisaties huichelachtig. Het is duidelijk dat niemand die rechtvaardigheid liefheeft, tot zo’n organisatie wil behoren. De ware religie vormt echter een verfrissend contrast met dit alles. Niettemin moet ze, om aan de bijbelse vereisten te voldoen, georganiseerd zijn.

Hebr. 10:24, 25: „Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar elkaar aanmoedigend, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.” (Voor het nakomen van dit schriftuurlijke gebod moeten er christelijke vergaderingen zijn die wij op geregelde basis kunnen bijwonen. Een dergelijke regeling moedigt ons aan liefde jegens anderen te betonen en ons niet alleen om onszelf te bekommeren.)

1 Kor. 1:10: „Nu vermaan ik u, broeders, bij de naam van onze Heer Jezus Christus, dat gij allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang.” (Zo’n eenheid komt nooit tenzij de afzonderlijke personen bijeenkomen, profijt trekken van hetzelfde geestelijke voedingsprogramma, en het instrument respecteren door middel waarvan zulk onderricht wordt verschaft. Zie ook Johannes 17:20, 21.)

1 Petr. 2:17: „Hebt liefde voor de gehele gemeenschap van broeders.” (Omvat dit alleen degenen die wellicht in een bepaalde particuliere woning voor aanbidding bijeenkomen? Beslist niet; het is een internationale broederschap, zoals blijkt uit Galáten 2:8, 9 en 1 Korinthiërs 16:19.)

Matth. 24:14: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” (Willen alle natiën de gelegenheid krijgen dat goede nieuws te horen, dan moet de prediking op ordelijke wijze verlopen, onder bekwaam toezicht. Liefde voor God en voor de naaste heeft mensen overal op aarde ertoe gebracht dit werk met vereende krachtsinspanningen te doen.)

Zie ook „Organisatie”.

Is liefde voor de medemens het allervoornaamste?

Liefde voor de medemens is natuurlijk belangrijk (Rom. 13:8-10). Maar christen zijn, betekent meer dan eenvoudigweg goed zijn voor onze naaste. Jezus zei dat zijn ware discipelen vooral te herkennen zouden zijn aan hun liefde voor elkaar, voor geloofsgenoten (Joh. 13:35). Hoe belangrijk dat is, wordt in de bijbel herhaaldelijk beklemtoond (Gal. 6:10; 1 Petr. 4:8; 1 Joh. 3:14, 16, 17). Jezus maakte echter duidelijk dat onze liefde voor God nog belangrijker is, en die liefde wordt getoond door onze gehoorzaamheid aan zijn geboden (Matth. 22:35-38; 1 Joh. 5:3). Om die liefde aan de dag te kunnen leggen, moeten wij Gods Woord bestuderen en in praktijk brengen en met mededienstknechten van God bijeenkomen voor aanbidding.

Is een persoonlijke band met God het enige wat werkelijk telt?

Dit is beslist belangrijk en kan niet vervangen worden door het louter formeel bijwonen van religieuze diensten. Maar wij moeten oppassen. Waarom? In de eerste eeuw waren er mensen die dachten dat zij een goede band met God hadden, maar Jezus toonde aan dat zij zich schromelijk vergisten (Joh. 8:41-44). De apostel Paulus schreef over sommigen die klaarblijkelijk ijverig in hun geloof waren en kennelijk dachten dat zij in een goede verhouding tot God stonden, maar die niet begrepen wat er werkelijk voor nodig was om Gods goedkeuring te bezitten. — Rom. 10:2-4.

Zouden wij een goede persoonlijke band met God kunnen hebben als wij achteloos aan zijn geboden voorbijgingen? Eén zo’n gebod is dat wij geregeld met geloofsgenoten bijeenkomen. — Hebr. 10:24, 25.

Is het voldoende als wij persoonlijk de bijbel lezen?

Het is waar dat veel mensen heel wat kunnen leren door persoonlijk de bijbel te lezen. Als zij worden gedreven door de wens om de waarheid over God en zijn voornemens te weten te komen, is het zeer loffelijk wat zij doen (Hand. 17:11). Maar laten wij eerlijk zijn tegenover onszelf: zullen wij zonder hulp de bijbel werkelijk volkomen kunnen begrijpen? De bijbel vertelt over een man die een vooraanstaande positie bekleedde maar die nederig genoeg was om te erkennen dat hij hulp nodig had om de bijbelse profetieën te kunnen begrijpen. Die hulp werd geboden door een lid van de christelijke gemeente. — Hand. 8:26-38; vergelijk andere teksten waar Filippus wordt genoemd (Handelingen 6:1-6; 8:5-17).

Natuurlijk heeft iemand er weinig aan als hij de bijbel leest maar die niet in zijn leven toepast. Indien hij in de bijbel gelooft en ernaar handelt, zal hij zonder mankeren omgang met Gods dienstknechten zoeken op de geregelde gemeentevergaderingen (Hebr. 10:24, 25). Hij zal zich ook bij hen aansluiten in het verkondigen van het „goede nieuws” aan anderen. — 1 Kor. 9:16; Mark. 13:10; Matth. 28:19, 20.

Hoe kan men weten welke religie juist is?

(1) Waarop zijn haar leerstellingen gebaseerd? Zijn ze van God afkomstig of grotendeels van mensen? (2 Tim. 3:16; Mark. 7:7) Vraag bijvoorbeeld: Waar leert de bijbel dat God een Drieëenheid is, of dat de menselijke ziel onsterfelijk is?

(2) Ga na of die religie zich bezighoudt met de bekendmaking van Gods naam. Jezus zei in gebed tot God: „Ik heb uw naam openbaar gemaakt aan de mensen die gij mij uit de wereld hebt gegeven” (Joh. 17:6). Hij verklaarde: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten” (Matth. 4:10). Heeft uw religie u geleerd dat u ’Jehovah moet aanbidden’? Hebt u de Persoon leren kennen die met deze naam wordt aangeduid — zijn voornemens, zijn activiteiten, zijn hoedanigheden — zodat u het gevoel hebt dat u hem vol vertrouwen kunt benaderen?

(3) Geven haar leden werkelijk blijk van geloof in Jezus Christus? Dit omvat waardering voor de waarde van het offer dat Jezus heeft gebracht door zijn menselijk leven af te leggen, en voor zijn huidige positie als hemelse Koning (Joh. 3:36; Ps. 2:6-8). Een dergelijke waardering wordt getoond door Jezus te gehoorzamen — door persoonlijk en ijverig een aandeel te hebben aan het werk dat hij zijn volgelingen heeft opgedragen. De ware religie heeft zo’n geloof dat gepaard gaat met werken. — Jak. 2:26.

(4) Zijn riten en formaliteiten het belangrijkste, of gaat het om een levenswijze? God keurt religie die slechts een vormendienst is, ten zeerste af (Jes. 1:15-17). De ware religie houdt vast aan de bijbelse maatstaf van moraliteit en reine spraak, in plaats van een slappe houding aan te nemen en mee te gaan met populaire tendensen (1 Kor. 5:9-13; Ef. 5:3-5). De leden weerspiegelen de vruchten van Gods geest in hun leven (Gal. 5:22, 23). Zij die aan de ware aanbidding vasthouden, zijn dus te herkennen aan het feit dat zij oprecht trachten de bijbelse maatstaven in hun leven toe te passen, niet alleen wanneer zij op hun vergaderingen zijn, maar ook in hun gezinsleven, op hun werelds werk, op school en bij hun ontspanning.

(5) Heerst er onderlinge liefde? Jezus zei: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:35). Een dergelijke liefde overbrugt raciale, maatschappelijke en nationale grenzen en brengt mensen in ware broederschap tot elkaar. Zo krachtig is deze liefde dat zij erdoor worden onderscheiden als werkelijk anders. Wie hebben, als de natiën ten oorlog trekken, zoveel liefde voor hun christelijke broeders in andere landen dat zij weigeren de wapens op te nemen en hen te doden? De vroege christenen gaven van zo’n liefde blijk.

(6) Houdt die religie zich werkelijk afgescheiden van de wereld? Jezus zei dat zijn ware volgelingen „geen deel van de wereld” zouden zijn (Joh. 15:19). God aanbidden op een wijze die hij goedkeurt, vereist dat wij ons „onbevlekt van de wereld” bewaren (Jak. 1:27). Kan dat van een religie worden gezegd als haar geestelijkheid en andere lidmaten betrokken zijn bij de politiek of hun leven grotendeels wordt beheerst door materialistische en vleselijke verlangens? — 1 Joh. 2:15-17.

(7) Getuigen de leden van die religie actief van Gods koninkrijk? Jezus voorzei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Welke religie verkondigt werkelijk Gods koninkrijk als de hoop der mensheid in plaats van mensen ertoe aan te moedigen naar menselijke heersers op te zien voor de oplossing van hun problemen? Heeft uw religie u toegerust om deel te nemen aan deze activiteit, en dit van huis tot huis te doen, zoals Jezus zijn apostelen leerde? — Matth. 10:7, 11-13; Hand. 5:42; 20:20.

Geloven Jehovah’s Getuigen dat hun religie de enig juiste is?

Zie blz. 220, 221, onder „Jehovah’s Getuigen”.

Waarom hebben sommige mensen wel geloof en anderen niet?

Zie „Geloof”.

Als iemand zegt —

’Ik ben niet geïnteresseerd in religie’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Dat verbaast me niets. Veel mensen denken er zo over. Mag ik eens vragen: Hebt u er altijd zo over gedacht?’ En misschien toevoegen: ’Een van de dingen die op mij indruk hebben gemaakt, is de ontdekking dat bijna geen enkele belangrijke leerstelling die thans in de kerken wordt onderwezen, in de bijbel staat. (Misschien kun je gebruiken wat op blz. 220, 221 onder „Jehovah’s Getuigen” staat, met speciale nadruk op het Koninkrijk. Zet bij wijze van tegenstelling uiteen wat Jehovah’s Getuigen geloven, zoals in grote lijnen staat aangegeven op blz. 216, 217.)’

Zie ook blz. 16, 17.

’Er is mij te veel huichelarij in de godsdienst’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Dat ben ik met u eens. Vaak komt er in de praktijk niet veel van al die mooie woorden terecht. Maar hoe staat u eigenlijk tegenover de bijbel? (Ps. 19:7-10)’

’Ik leid een goed leven. Ik geef ieder het zijne. Dat is voor mij al genoeg’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Omdat u zo zegt dat u een goed leven leidt, neem ik aan dat u graag leeft. Hoe zou u het vinden onder de omstandigheden te leven die hier in Openbaring 21:4 beschreven staan? . . . Kijkt u eens wat er volgens Johannes 17:3 voor nodig is om dat te mogen meemaken.’

Zie ook blz. 364.

’Ik ben niet geïnteresseerd in een religieuze groepering. Ik geloof dat een persoonlijke verhouding tot God het enige is wat telt’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Dat vind ik interessant. Hebt u er altijd zo over gedacht? . . . Bent u vroeger ooit bij een religieuze groepering aangesloten geweest? . . . (Vervolgens kun je misschien materiaal van blz. 363-365 gebruiken.)’

’Ik ben het niet met alles wat mijn kerk leert eens, maar ik zie niet in waarom ik zou moeten veranderen. Dan zou ik nog eerder willen meewerken aan verbeteringen binnen mijn eigen kerk’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ik stel het op prijs dat u mij dat vertelt. U zult het vast wel met mij eens zijn dat het voornaamste voor ons allemaal is, dat wij Gods goedkeuring hebben.’ En misschien toevoegen: (1) ’God zegt hier in Openbaring 18:4, 5 iets waar wij allemaal ernstig over moeten nadenken. . . . De bijbel laat zien dat zelfs als wij persoonlijk geen verkeerde dingen beoefenen, wij toch medeschuldig zijn als wij deze organisaties ondersteunen. (Zie ook „Babylon de Grote”.)’ (2) (Je kunt misschien ook materiaal gebruiken van blz. 365-367.) (3) ’God zoekt mensen die de waarheid liefhebben, en hij brengt hen voor verenigde aanbidding bijeen (Joh. 4:23, 24).’

’Alle godsdiensten zijn goed; u hebt de uwe en ik heb de mijne’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’U bent blijkbaar ruimdenkend. Maar u ziet ook in dat wij allemaal de leiding nodig hebben waarin Gods Woord voorziet, en daarom hebt u een godsdienst. Zo is het toch?’ En misschien toevoegen: ’Hier in Matthéüs 7:13, 14 verschaft de bijbel ons een hele waardevolle leidraad. (Lees het voor.) . . . Waarom zou dit zo zijn?’

Zie ook blz. 359, 360.

’Zolang iemand in Jezus gelooft, doet het er helemaal niet toe bij welke kerk hij hoort’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Geloof in Jezus is natuurlijk onontbeerlijk. En ik neem aan dat u daarmee bedoelt dat wij alles moeten aanvaarden wat hij heeft onderwezen. Ongetwijfeld hebt u net als ik opgemerkt dat velen die zich christenen noemen, in feite niet overeenkomstig die naam leven.’ En misschien toevoegen: (1) ’Kijkt u eens wat Jezus hier in Matthéüs 7:21-23 zei.’ (2) ’Mensen die graag willen weten wat Gods wil is en die wil dan ook doen, staat een schitterende toekomst te wachten (Ps. 37:10, 11; Openb. 21:4).’

’Waarom denkt u dat maar één geloof juist kan zijn?’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Ongetwijfeld zijn er in bijna elke religie wel oprechte mensen. Maar wat werkelijk telt, is wat Gods Woord zegt. Over hoeveel ware geloven spreekt de bijbel? Kijkt u eens wat hier in Efeziërs 4:4, 5 staat.’ En misschien toevoegen: (1) ’Dat klopt met wat andere teksten zeggen (Matth. 7:13, 14, 21; Joh. 10:16; 17:20, 21).’ (2) ’Wij staan dus voor de uitdaging vast te stellen waar die ene religie te vinden is. Hoe kunnen wij dat doen? (Je zou misschien materiaal op blz. 365-367 kunnen gebruiken.)’ (3) (Zie ook blz. 216, 217, onder „Jehovah’s Getuigen”.)

’Ik lees gewoon thuis mijn bijbel en bid tot God of ik het begrijpen mag’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Is het u al eens gelukt de hele bijbel door te lezen?’ En misschien toevoegen: ’Als u daarnaar streeft, zult u in Matthéüs 28:19, 20 iets heel interessants tegenkomen. . . . Dit is veelzeggend omdat eruit blijkt dat Christus andere mensen gebruikt om ons te helpen begrijpen wat het zeggen wil een ware christen te zijn. Vandaar dat Jehovah’s Getuigen aanbieden om bij anderen thuis elke week een uur lang de bijbel te bespreken. Dat kost niets. Mag ik u in een paar minuten laten zien hoe wij dat doen?’

Zie ook blz. 365.

’Ik vind dat geloof een persoonlijke zaak is’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Die mening hoort men tegenwoordig vaak, en als iemand werkelijk geen belangstelling heeft voor de bijbelse boodschap, gaan wij vanzelfsprekend naar het volgende huis. Maar beseft u dat de reden waarom ik u bezoek is, dat Jezus zijn volgelingen daartoe de opdracht heeft gegeven? . . . (Matth. 24:14; 28:19, 20; 10:40)’