Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Sabbat

Sabbat

Sabbat

Definitie: Het woord sabbat is afgeleid van het Hebreeuwse sja·vathʹ, dat „rusten, ophouden, afzien van” betekent. Het in de Mozaïsche wet voorgeschreven sabbatstelsel omvatte een wekelijkse sabbatdag, een aantal over het gehele jaar verspreide en elk jaar terugkerende extra, specifieke dagen, het zevende jaar en het vijftigste jaar. De wekelijkse sabbat van de joden, de zevende dag van hun kalenderweek, loopt van zonsondergang op vrijdag tot zonsondergang op zaterdag. Vele naamchristenen houden de traditionele zondag als hun rustdag en dag van aanbidding; anderen houden vast aan de dag die op de joodse kalender daarvoor terzijde is gesteld.

Moeten christenen een wekelijkse sabbatdag houden?

Ex. 31:16, 17: „De zonen van Israël moeten de sabbat onderhouden, opdat zij de sabbat vieren in hun geslachten. Het is een verbond tot onbepaalde tijd [„een altoosdurend verbond”, NBG]. Tussen mij en de zonen van Israël is het een teken tot onbepaalde tijd.” (Merk op dat het vieren van de sabbat een teken tussen Jehovah en Israël was; dit zou niet het geval zijn als ieder ander eveneens de sabbat moest houden. Het Hebreeuwse woord dat in NBG met „altoosdurend” is vertaald, is ʽō·lamʹ, dat in wezen duidt op een tijdsperiode die, bezien vanuit het heden, onbepaald of aan het gezicht onttrokken is, maar lang duurt. Dat kan eeuwigdurend betekenen, maar het hoeft niet zo te zijn. In Numeri 25:13 wordt hetzelfde Hebreeuwse woord toegepast op het priesterschap, dat volgens Hebreeën 7:12 later eindigde.)

Rom. 10:4: „Christus is het einde van de Wet, zodat een ieder die geloof oefent, rechtvaardigheid verkrijgt.” (De sabbat was een onderdeel van die Wet. God heeft die Wet door bemiddeling van Christus weggedaan. Of wij een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht innemen, hangt af van geloof in Christus, niet van het houden van een wekelijkse sabbat.) (Ook Galáten 4:9-11; Efeziërs 2:13-16.)

Kol. 2:13-16: „[God] heeft ons al onze overtredingen goedgunstig vergeven en het met de hand geschreven document, dat tegen ons was, hetwelk uit verordeningen bestond en ons tegenstond, uitgewist . . . Laat niemand u daarom oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feestdag of een viering van de nieuwe maan of van een sabbat.” (Als iemand onder de Mozaïsche wet stond en schuldig werd bevonden aan het schenden van de sabbat, moest hij volgens Exodus 31:14 en Numeri 15:32-35 door de gehele gemeente worden doodgestenigd. Velen die betogen dat men de sabbat moet houden, kunnen met recht blij zijn dat wij niet onder die Wet staan. Zoals uit de hier aangehaalde schriftplaats blijkt, is het niet langer nodig het aan Israël gegeven sabbatvereiste na te komen om in een goedgekeurde verhouding tot God te staan.)

Hoe is de zondag voor een groot deel van de christenheid de voornaamste dag geworden die aan de aanbidding is gewijd?

Hoewel Christus op de eerste dag van de week (thans zondag genoemd) uit de doden werd opgewekt, bevat de bijbel geen instructie om die dag van de week als geheiligd terzijde te stellen.

„Het behoud van de oude heidense naam ’Dies Solis’ of ’zondag’ voor de wekelijkse christelijke viering, is grotendeels te danken aan de samensmelting van heidense en [zogenaamd] christelijke gevoelsoverwegingen op grond waarvan de eerste dag van de week door Constantijn [in een edict in 321 G.T.] zowel aan zijn heidense als aan zijn christelijke onderdanen werd aanbevolen als de ’eerbiedwaardige dag [voor de verering] van de Zon’. . . . Het was zijn manier om de tegenstrijdige religies van het Rijk samen te brengen door iets gemeenschappelijks onder hen in te stellen.” Lectures on the History of the Eastern Church (New York, 1871), A. P. Stanley, blz. 291.

Kreeg Adam het gebod de sabbat te houden, zodat dit gebod bindend is voor al zijn nakomelingen?

Nadat Jehovah God de aarde voor menselijke bewoning had gereedgemaakt, ging hij ertoe over te rusten van zijn werken met betrekking tot de stoffelijke, aardse schepping. Dit staat in Genesis 2:1-3. Maar niets in het bijbelse verslag zegt dat God Adam gebood elke zevende dag van de week als een sabbat te houden.

Deut. 5:15: „Gij moet eraan denken dat gij [Israël] slaaf werdt in het land Egypte en dat Jehovah, uw God, u toen met sterke hand en uitgestrekte arm vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft Jehovah, uw God, u geboden de sabbatdag te vieren.” (Hier brengt Jehovah het geven van zijn sabbatwet in verband met Israëls bevrijding uit slavernij in Egypte, niet met gebeurtenissen in Eden.)

Ex. 16:1, 23-29: „De gehele vergadering van de zonen van Israël kwam ten slotte in de wildernis van Sin . . . op de vijftiende dag van de tweede maand na hun uittocht uit het land Egypte. . . . [Mozes zei] tot hen: ’Het is wat Jehovah heeft gesproken. Morgen zal er een sabbatviering van een heilige sabbat voor Jehovah zijn. . . . Zes dagen zult gij het [manna] bijeenrapen, maar op de zevende dag is het sabbat. Daarop zal het zich niet vormen.’ . . . Jehovah [zei] tot Mozes: . . . ’Let wel, dat Jehovah u de sabbat heeft gegeven.’” (De indeling in weken van elk zeven dagen bestond al, maar hier wordt voor het eerst melding gemaakt van een sabbatviering.)

Bestaat de Mozaïsche wet uit twee delen, de „ceremoniële wet” en de „morele wet”, en is de „morele wet” (de Tien Geboden) bindend voor christenen?

Heeft Jezus te kennen gegeven dat de Wet uit twee delen bestond?

Matth. 5:17, 21, 23, 27, 31, 38: „Denkt niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te vernietigen. Ik ben niet gekomen om te vernietigen, maar om te vervullen.” Merk nu op wat Jezus in zijn verdere commentaren opnam. „Gij hebt gehoord dat tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet moorden [Ex. 20:13; het zesde gebod]’ . . . Wanneer gij daarom uw gave naar het altaar brengt [Deut. 16:16, 17; geen deel van de Tien Geboden] . . . Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moogt geen overspel plegen [Ex. 20:14; het zevende gebod].’ Bovendien werd er gezegd: ’Al wie zijn vrouw door echtscheiding ontslaat, geve haar een echtscheidingscertificaat [Deut. 24:1; geen deel van de Tien Geboden].’ Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Oog om oog en tand om tand [Ex. 21:23-25; geen deel van de Tien Geboden].’” (Jezus gebruikte dus aanhalingen uit de Tien Geboden en andere delen van de Wet door elkaar, zonder er onderscheid tussen te maken. Dienen wij dat dan wel te doen?)

Heeft Jezus toen hem werd gevraagd: „Leraar, wat is het grootste gebod in de Wet?” de Tien Geboden apart genoemd? In plaats daarvan gaf hij ten antwoord: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Aan deze twee geboden hangt de gehele Wet en de Profeten” (Matth. 22:35-40). Als sommigen vasthouden aan de Tien Geboden (Deut. 5:6-21) en zeggen dat ze bindend voor christenen zijn maar dat dit met de overige wetten niet het geval is, verwerpen zij dan in feite niet wat volgens Jezus (die Deuteronomium 6:5 en Leviticus 19:18 aanhaalde) de grootste geboden waren?

Wanneer over het voorbijgaan van de Mozaïsche wet wordt gesproken, zegt de bijbel dan rechtstreeks dat de Tien Geboden daarbij inbegrepen waren?

Rom. 7:6, 7: „Nu zijn wij ontslagen van de Wet, omdat wij zijn gestorven ten aanzien van datgene waardoor wij werden vastgehouden . . . Wat zullen wij dan zeggen? Is de Wet zonde? Moge dat nooit waar worden! Werkelijk, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de Wet; en ik zou bijvoorbeeld van de begeerte niet hebben geweten indien de Wet niet had gezegd: ’Gij moogt niet begeren.’” (Welk voorbeeld uit de Wet haalt Paulus hier aan onmiddellijk na geschreven te hebben dat joodse christenen waren „ontslagen van de Wet”? Het tiende gebod, waaruit blijkt dat het was opgenomen in de Wet waarvan zij ontslagen waren.)

2 Kor. 3:7-11: „Indien bovendien het reglement dat de dood toedient en dat met letters in stenen werd gegrift, in heerlijkheid tot stand kwam, zodat de zonen van Israël niet oplettend naar het aangezicht van Mozes konden kijken wegens de heerlijkheid van zijn aangezicht, een heerlijkheid die weggedaan zou worden, waarom zou het toedienen van de geest dan niet veelmeer met heerlijkheid zijn? . . . Want indien dat wat weggedaan zou worden, met heerlijkheid werd ingevoerd, veelmeer zou dan dat wat blijft, met heerlijkheid zijn.” (Hier wordt verwezen naar een reglement dat „met letters in stenen werd gegrift”, en er wordt gezegd dat „de zonen van Israël niet oplettend naar het aangezicht van Mozes konden kijken” toen het aan hen werd overgebracht. Bij welke gelegenheid was dat? Exodus 34:1, 28-30 laat zien dat dit plaatsvond toen de Tien Geboden werden gegeven; dit waren de geboden die op steen werden gegrift. Klaarblijkelijk waren deze geboden inbegrepen bij wat volgens de hier geciteerde schriftplaats „weggedaan zou worden”.)

Wordt door het wegdoen van de Mozaïsche wet, met inbegrip van de Tien Geboden, te kennen gegeven dat alle morele beperkingen worden opgeheven?

Volstrekt niet; vele van de morele maatstaven die in de Tien Geboden worden uiteengezet, werden in de geïnspireerde boeken van de christelijke Griekse Geschriften herhaald. (De sabbatwet werd echter niet herhaald.) Doch ongeacht hoe goed een wet is, zolang iemands verlangens door zondige neigingen worden beheerst, zal er wetteloosheid bestaan. Met betrekking tot het nieuwe verbond, dat het Wetsverbond heeft vervangen, zegt Hebreeën 8:10 echter: „’Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal aangaan’, zegt Jehovah. ’Ik wil mijn wetten in hun verstand leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven.’” Zulke wetten zijn beslist veel doeltreffender dan die welke op stenen tafelen gegrift waren!

Rom. 6:15-17: „Zullen wij een zonde begaan omdat wij niet onder de wet, maar onder de onverdiende goedheid staan? Moge dat nooit geschieden! Weet gij niet dat wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, gij slaven van hem zijt omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van de gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht? Maar God zij gedankt dat gij slaven van de zonde waart, doch van harte gehoorzaam zijt geworden aan die vorm van leer waaraan gij werdt overgeleverd.” (Zie ook Galáten 5:18-24.)

Wat betekent de wekelijkse sabbat voor christenen?

Er is „een sabbatsrust” die christenen elke dag houden

Hebreeën 4:4-11 zegt: „Op één plaats [Genesis 2:2] heeft hij [God] over de zevende dag het volgende gezegd: ’En God rustte op de zevende dag van al zijn werken’, en wederom op deze plaats [Psalm 95:11]: ’Zij zullen mijn rust niet ingaan.’ Aangezien daarom sommigen er nog zullen binnengaan en degenen aan wie het goede nieuws het eerst werd bekendgemaakt, niet zijn binnengegaan wegens ongehoorzaamheid, bepaalt hij wederom een zekere dag door na zulk een lange tijd in Davids psalm [Psalm 95:7, 8] te zeggen ’Heden’, zoals in het bovenstaande is gezegd: ’Heden, indien gijlieden naar zíjn stem luistert, verhardt uw hart niet.’ Want indien Jozua hen in een plaats van rust had geleid, zou God later niet over een andere dag hebben gesproken. Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God. Want wie Gods rust is ingegaan, heeft ook zelf gerust van zijn eigen werken, zoals God van de zijne. Laten wij daarom ons uiterste best doen die rust in te gaan, opdat niemand in hetzelfde model van ongehoorzaamheid vervalle.”

Waarvan worden christenen hier aangespoord te rusten? Van hun „eigen werken”. Wat voor werken? Werken door middel waarvan zij voordien zichzelf trachtten te rechtvaardigen. Zij geloven niet langer dat zij Gods goedkeuring kunnen verdienen door aan bepaalde regels en voorschriften te voldoen. Dat was de fout van ongelovige joden die, door ’te trachten hun eigen rechtvaardigheid te bevestigen, zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderwierpen’ (Rom. 10:3). Ware christenen erkennen dat wij allen in zonde geboren zijn en dat iemand alleen door geloof in het offer van Christus een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God kan innemen. Zij doen hun best om alle leringen van Gods Zoon ter harte te nemen en in praktijk te brengen. Zij aanvaarden nederig raad en terechtwijzing uit Gods Woord. Dit betekent niet dat zij menen op deze wijze Gods goedkeuring te kunnen verdienen; wat zij doen, is veeleer een uiting van hun liefde en geloof. Door zo’n levenswijze vermijden zij het „model van ongehoorzaamheid” waarin de joodse natie verviel.

De „zevende dag”, waarnaar in Genesis 2:2 wordt verwezen, was niet slechts een dag van 24 uur. (Zie blz. 386, 387, onder „Schepping”.) Insgelijks is de „sabbatsrust” die ware christenen houden, niet beperkt tot een dag van 24 uur. Door geloof te oefenen en de bijbelse raad op te volgen, kunnen zij zich er elke dag in verheugen, en dit zal vooral in Gods nieuwe samenstel het geval zijn.

Er ligt voor de mensheid een duizendjarige „sabbatsrust” in het verschiet

Mark. 2:27, 28: „[Jezus zei] verder tot hen: ’De sabbat is ter wille van de mens ontstaan, en niet de mens ter wille van de sabbat; derhalve is de Zoon des mensen Heer ook van de sabbat.’”

Jezus wist dat Jehovah de sabbat had ingesteld als een teken tussen God en Israël, en dat deze dag bedoeld was om hun verlichting van hun werk te schenken. Jezus wist ook dat zijn eigen dood de basis zou verschaffen voor de terzijdestelling van de Mozaïsche wet, daar ze in hem vervuld zou worden. Hij besefte dat de Wet, met haar sabbatvereiste, ’een schaduw van de toekomstige goede dingen’ verschafte (Hebr. 10:1; Kol. 2:16, 17). In verband met die „goede dingen” is er een „sabbat” waarvan hij Heer zal zijn.

Als Heer der heren zal Christus duizend jaar over de gehele aarde regeren (Openb. 19:16; 20:6; Ps. 2:6-8). Terwijl Jezus op aarde was, verrichtte hij op barmhartige wijze enkele van zijn verbazingwekkendste werken van gezondmaking juist op de sabbat, waarmee hij te kennen gaf welke verlichting hij gedurende zijn duizendjarige regering aan mensen van alle natiën zal schenken (Luk. 13:10-13; Joh. 5:5-9; 9:1-14). Degenen die de werkelijke betekenis van de sabbat begrijpen, zullen de gelegenheid hebben zich ook in die „sabbatsrust” te verheugen.

Als iemand zegt —

’Christenen moeten de sabbat houden’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Mag ik vragen waarom u dat denkt?’ En misschien toevoegen: ’Hoe wij de kwestie bezien, dient uiteindelijk bepaald te worden door wat de bijbel erover zegt, niet waar? . . . Er zijn enkele bijbelteksten die ik in dit verband nuttig heb gevonden. Ik zou ze u graag willen laten lezen. (Gebruik vervolgens passende gedeelten uit het materiaal op de voorgaande bladzijden.)’

’Waarom houdt u de sabbat niet?’

Dan zou je kunnen antwoorden: ’Mijn antwoord daarop hangt af van de vraag welke sabbat u precies bedoelt. Wist u dat de bijbel over meer dan één sabbat spreekt? . . . God gaf sabbatwetten aan de joden. Maar wist u dat de bijbel spreekt over een andere soort sabbat die christenen moeten houden?’ En misschien toevoegen: (1) ’Wij houden niet één dag per week als de sabbat aangezien de bijbel zegt dat dit vereiste „weggedaan zou worden” (2 Kor. 3:7-11; zie commentaren hierover op blz. 373, 374).’ (2) ’Maar er is een sabbat die wij geregeld houden (Hebr. 4:4-11; zie blz. 375, 376).’