Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vrouwen

Vrouwen

Vrouwen

Definitie: Volwassen mens van het vrouwelijk geslacht. In het Hebreeuws is het woord voor vrouw ʼisj·sjahʹ, wat letterlijk „vrouwelijke man” betekent.

Spreekt de bijbel denigrerend over vrouwen of worden zij daarin als inferieure personen voorgesteld?

Gen. 2:18: „Verder zei Jehovah God: ’Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik zal een hulp voor hem maken, als zijn tegenhanger.’” (God zegt hier niet dat de man als persoon beter is dan de vrouw. God gaf veeleer te kennen dat de vrouw hoedanigheden zou bezitten die binnen Gods regeling een aanvulling zouden vormen op die van de man. Een tegenhanger is een persoon of zaak die op een andere lijkt en er een paar mee vormt of zou kunnen vormen. Vandaar dat vrouwen als groep in bepaalde hoedanigheden en bekwaamheden uitblinken; mannen in andere. Vergelijk 1 Korinthiërs 11:11, 12.)

Gen. 3:16: „Tot de vrouw zei [God]: ’. . . uw sterke begeerte zal naar uw man uitgaan, en hij zal over u heersen.’” (Deze bekendmaking, die gedaan werd nadat Adam en Eva hadden gezondigd, was geen kennisgeving van wat mensen moesten doen maar van wat Jehovah vooruit wist dat zij zouden doen nu zelfzucht haar intrede in het leven van de mens had gedaan. Een aantal bijbelse verslagen die daarna volgen, maken gewag van de zeer ongelukkige situaties die zich als gevolg van zo’n zelfzuchtige overheersing door mannen voordeden. Maar de bijbel zegt niet dat God met zo’n gedrag ingenomen was of dat het een voorbeeld is dat anderen moeten navolgen.)

Is het vernederend voor vrouwen dat aan mannen het gezag als hoofd is toegekend?

Onder gezag staan, is op zichzelf niet vernederend. Gezag draagt ertoe bij dat zaken ordelijk worden afgehandeld, en Jehovah is „geen God van wanorde, maar van vrede” (1 Kor. 14:33). Jezus Christus staat onder het gezag van Jehovah God als hoofd, en hij put grote voldoening uit die verhouding. — Joh. 5:19, 20; 8:29; 1 Kor. 15:27, 28.

Ook aan de man is een relatief gezag toegekend, vooral in het gezin en in de christelijke gemeente. God heeft de man geen absoluut gezag over de vrouw verleend; de man moet rekenschap afleggen aan zijn hoofd, Jezus Christus, en aan God voor de wijze waarop hij zijn gezag als hoofd uitoefent (1 Kor. 11:3). Bovendien wordt mannen geboden „hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam” en haar ’eer toe te kennen’ (Ef. 5:28; 1 Petr. 3:7). De seksuele behoeften van een echtgenoot dienen in Gods regeling voor echtparen niet de boventoon te voeren (1 Kor. 7:3, 4). De rol van een bekwame vrouw, zoals die in de bijbel staat uiteengezet, beklemtoont haar waarde voor het huisgezin en de gemeenschap. Haar wordt een ruim terrein gelaten waarop zij initiatief kan ontplooien terwijl zij waardering toont voor het gezag van haar echtgenoot (Spr. 31:10-31). De bijbel gebiedt kinderen zowel hun vader als hun moeder te eren (Ef. 6:1-3). Ook wordt er speciale aandacht geschonken aan de zorg voor de behoeften van weduwen (Jak. 1:27). Onder ware christenen kunnen vrouwen dus grote zekerheid vinden, worden zij als individu werkelijk gewaardeerd en kunnen zij persoonlijke voldoening uit hun werk putten.

Dat de vrouw een waardige positie in Gods regeling inneemt, blijkt verder uit het feit dat Jehovah zijn eigen organisatie van loyale, geestelijke schepselen aanduidt als een vrouw, zijn echtgenote, de moeder van zijn zonen (Openb. 12:1; Gal. 4:26). Ook van de met de geest gezalfde gemeente van Jezus Christus wordt gezegd dat ze zijn bruid is (Openb. 19:7; 21:2, 9). En in geestelijk opzicht bestaat er onder degenen die geroepen zijn om met Christus in het hemelse koninkrijk te delen, geen onderscheid tussen man en vrouw. — Gal. 3:26-28.

Mogen vrouwen een geestelijk ambt bekleden?

Degenen die met het opzicht over een gemeente zijn belast, zijn volgens de bijbel mannen. De 12 apostelen van Jezus Christus waren allen mannen, en degenen die later in christelijke gemeenten als opzieners en dienaren in de bediening werden aangesteld, waren mannen (Matth. 10:1-4; 1 Tim. 3:2, 12). Vrouwen krijgen de raad om op gemeentevergaderingen ’in stilheid te leren, met volledige onderdanigheid’, doordat zij geen vragen opwerpen om de mannen in de gemeente uit te dagen. De vrouwen dienen op zulke vergaderingen ’niet te spreken’ als datgene wat zij misschien zouden zeggen, gebrek aan onderworpenheid zou verraden (1 Tim. 2:11, 12; 1 Kor. 14:33, 34). Hoewel vrouwen dus een waardevolle bijdrage tot de activiteit van de gemeente kunnen leveren, bestaat er voor hen geen voorziening om een vergadering voor te zitten, of de leiding te nemen door de gemeente te onderwijzen, wanneer er bekwame mannen aanwezig zijn.

Maar mogen vrouwen buiten de gemeentevergaderingen predikers, verkondigers, bedienaren van het goede nieuws zijn? Op Pinksteren in 33 G.T. werd zowel op mannen als op vrouwen heilige geest uitgestort. Als verklaring hiervoor haalde de apostel Petrus Joël 2:28, 29 aan en zei: „’In de laatste dagen’, zegt God, ’zal ik wat van mijn geest uitstorten op alle soorten van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren en uw jongemannen zullen visioenen zien en uw oude mannen zullen dromen dromen; en zelfs op mijn slaven en op mijn slavinnen zal ik in die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij zullen profeteren’” (Hand. 2:17, 18). Evenzo hebben vrouwen in deze tijd terecht een aandeel aan de christelijke bediening, doordat zij van huis tot huis prediken en huisbijbelstudies leiden. — Zie ook Psalm 68:11; Filippenzen 4:2, 3.

Waarom dragen christelijke vrouwen bij bepaalde gelegenheden een hoofdbedekking?

1 Kor. 11:3-10: „Het hoofd van iedere man [is] de Christus . . . de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus. . . . Iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt degene die haar hoofd is, te schande . . . Want een man behoort het hoofd niet gedekt te hebben, daar hij Gods beeld en heerlijkheid is; maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man, en, wat meer zegt, de man werd niet ter wille van de vrouw geschapen, maar de vrouw ter wille van de man. Daarom behoort de vrouw een teken van autoriteit op het hoofd te hebben ter wille van de engelen.” (Wanneer een christelijke vrouw bij passende gelegenheden een hoofdbedekking draagt, geeft zij daarmee blijk van haar achting voor het door God ingestelde gezagsbeginsel. Christus heeft achting voor theocratisch gezag; de man en de vrouw zijn dit evenzeer verplicht. De eerste man, Adam, werd niet uit een vrouw geboren maar werd door God geschapen. Toen God Eva schiep, gebruikte hij een rib van Adam als basis, en God zei dat zij een hulp voor Adam moest zijn. Derhalve werd aan de man, die het eerst werd voortgebracht, de positie van hoofd toegekend. De man draagt „bij het bidden of profeteren” geen hoofdbedekking omdat de man met betrekking tot zijn positie als hoofd „Gods beeld” is en in gezinsaangelegenheden geen aards hoofd boven zich heeft. Wanneer een vrouw echter zonder hoofdbedekking „bidt of profeteert”, zou zij van minachting voor de door God aan de man toegekende positie blijk geven en zou zij hem te schande maken. Zelfs de engelen, die leden van Jehovah’s met een vrouw te vergelijken hemelse organisatie zijn, slaan acht op het „teken van autoriteit” dat getrouwe christelijke vrouwen dragen en worden daardoor aan hun eigen onderworpenheid ten aanzien van Jehovah herinnerd.)

Wanneer moet een vrouw een hoofdbedekking dragen?

Wanneer zij „bidt of profeteert”, zoals 1 Korinthiërs 11:5 zegt. Dit betekent niet dat zij een hoofdbedekking moet dragen wanneer zij voor zichzelf bidt of wanneer zij met anderen over bijbelse profetieën spreekt. Zij dient echter zo’n hoofdbedekking als uiterlijk teken van haar achting voor het gezag van de man te dragen wanneer zij aangelegenheden in verband met de aanbidding behartigt die normaal gesproken door haar echtgenoot of door een andere man zouden worden waargenomen. Als zij in aanwezigheid van haar man ten behoeve van zichzelf en anderen hardop bidt of een formele huisbijbelstudie leidt en aldus onderwijs geeft, dient zij een hoofdbedekking te dragen, ook al deelt haar man haar geloofsovertuiging niet. Maar aangezien zij door God gemachtigd is haar kinderen te onderwijzen, hoeft zij geen hoofdbedekking te dragen wanneer zij met haar niet opgedragen kinderen bidt of studeert op tijden dat haar man niet aanwezig is. Als, in een uitzonderlijke omstandigheid, een opgedragen mannelijk lid van de gemeente aanwezig is, of wanneer zij vergezeld wordt door een reizende opziener die de gemeente bezoekt, dient zij, ingeval zij een van tevoren afgesproken bijbelstudie leidt, haar hoofd te bedekken, maar hij dient in gebed voor te gaan.

Mogen vrouwen zich opmaken of sieraden dragen?

1 Petr. 3:3, 4: „Uw versiering besta niet in het uiterlijke vlechten van het haar en het aandoen van gouden sieraden of het dragen van bovenklederen, maar het zij de verborgen persoon van het hart in de onverderfelijke tooi van de stille en zachtaardige geest, die van grote waarde is in de ogen van God.” (Wil dit zeggen dat vrouwen geen sieraden mogen dragen? Beslist niet; net zoals het natuurlijk niet de bedoeling is dat zij geen bovenklederen mogen dragen. Maar zij worden hier aangemoedigd een evenwichtige kijk te hebben op uiterlijke verschijning en kleding, en voornamelijk de nadruk te leggen op geestelijke versiering.)

1 Tim. 2:9, 10: „Ik [wens] dat de vrouwen zich in welverzorgde kleding sieren, met bescheidenheid en gezond verstand, niet met bijzondere haarvlechtingen en goud of parels of zeer kostbare kledij, maar zoals het vrouwen die belijden God te vereren, past, namelijk door middel van goede werken.” (Wat telt werkelijk bij God — iemands uiterlijke verschijning of iemands hartetoestand? Zou het God behagen als een vrouw zich niet opmaakte of geen sieraden droeg maar immoreel leefde? Of zou hij zijn goedkeuring hechten aan vrouwen die bescheiden en gezond van verstand zijn wat het gebruik van cosmetica en sieraden betreft, en die zich voornamelijk sieren met goddelijke hoedanigheden en een christelijk gedrag? Jehovah zegt: „God ziet niet zoals de mens ziet, want de méns ziet datgene wat zichtbaar is voor de ogen; maar wat Jehovah aangaat, hij ziet hoe het hart is.” — 1 Sam. 16:7.)

Spr. 31:30: „Charme kan bedrieglijk zijn en schoonheid ijdel; maar de vrouw die Jehovah vreest, díe verwerft zich lof.”