Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Waarom ben ik zo ziek?

Waarom ben ik zo ziek?

HOOFDSTUK 8

Waarom ben ik zo ziek?

„Als je jong bent, denk je dat je de hele wereld aankunt. Als je ernstig ziek wordt, besef je plotseling dat dat niet zo is. Je hebt het gevoel dat je opeens oud bent geworden.” — Jason.

TOEN Jason achttien was, kreeg hij te horen dat hij de ziekte van Crohn had, een slopende, pijnlijke darmziekte. Misschien lijd jij ook aan een chronische ziekte of ben je gehandicapt. Veel dingen waar anderen totaal geen moeite mee hebben — zich aankleden, eten of naar school gaan — kunnen jou enorm veel inspanning kosten.

Een chronisch gezondheidsprobleem kan je het gevoel geven dat je in een gevangenis zit, omdat je in je vrijheid beperkt bent. Misschien voel je je eenzaam. Het kan zijn dat je je zelfs gaat afvragen of je in Gods ogen iets verkeerd hebt gedaan of dat God jou om de een of andere reden speciaal op de proef stelt. Maar in de Bijbel staat: „Met kwade dingen kan God niet worden beproefd, noch beproeft hij zelf iemand” (Jakobus 1:13). Op dit moment hoort ziekte nu eenmaal bij het menselijk leven, en we worden allemaal getroffen door „tijd en toeval”. — Prediker 9:11, NBV.

Gelukkig heeft Jehovah een nieuwe wereld beloofd waarin „geen inwoner zal zeggen: ’Ik ben ziek’” (Jesaja 33:24). Mensen die gestorven zijn zullen zelfs een opstanding krijgen, zodat zij ook de kans krijgen van die nieuwe wereld te genieten (Johannes 5:28, 29). Maar hoe kun je ondertussen het beste van de situatie maken?

Probeer positief te zijn. De Bijbel zegt: „Een hart dat blij is, doet goed als geneesmiddel” (Spreuken 17:22). Sommige mensen denken misschien dat vrolijk zijn en lachen niet gepast is als iemand ernstig ziek is. Maar een beetje humor en prettig gezelschap kunnen je opbeuren en je wil om te leven vergroten. Dus denk erover na wat je kunt doen om meer van het leven te genieten. Houd in gedachte dat vreugde een goddelijke eigenschap is, die hoort bij de vrucht van Gods geest (Galaten 5:22). Die geest kan je helpen om ondanks je ziekte of handicap een mate van vreugde te hebben. — Psalm 41:3.

Stel je realistische doelen. „Wijsheid is bij de bescheidenen”, staat in de Bijbel (Spreuken 11:2). Bescheidenheid zal je helpen niet roekeloos maar ook niet overdreven voorzichtig te worden. Als het in jouw situatie mogelijk is aan lichaamsbeweging te doen, kun je je daardoor een stuk beter gaan voelen. Daarom hebben medische instellingen vaak programma’s met fysiotherapie voor jonge patiënten. Geschikte lichaamsbeweging kan in veel gevallen het genezingsproces bevorderen, maar in ieder geval helpt het je opgewekt te blijven. Waar het om gaat is dat je eerlijk naar je situatie moet kijken en je realistische doelen moet stellen.

Leer hoe je met anderen moet omgaan. Wat moet je doen als mensen tactloze opmerkingen over je ziekte of handicap maken? De Bijbel zegt: „Geef ook uw hart niet aan alle woorden die de mensen zoal spreken” (Prediker 7:21). Soms is de beste reactie het gewoon te negeren. Of probeer het te voorkomen. Als je bijvoorbeeld merkt dat anderen zich niet bij je op hun gemak voelen omdat je in een rolstoel zit, kun je proberen daar iets aan te doen. Je kunt zeggen: „Waarschijnlijk vraag je je af waarom ik in een rolstoel zit. Wil je het weten?”

Geef het niet op. Toen Jezus veel lijden moest ondergaan, bad hij tot God, vertrouwde op hem en concentreerde zich niet op de pijn maar op de mooie toekomst die hij voor zich had (Hebreeën 12:2). Hij leerde van zijn moeilijke ervaringen (Hebreeën 4:15, 16; 5:7-9). Hij aanvaardde hulp en aanmoediging (Lukas 22:43). Hij hield zich meer bezig met het welzijn van anderen dan met zijn eigen ellendige situatie. — Lukas 23:39-43; Johannes 19:26, 27.

’Je ligt hem na aan het hart’

Met welke moeilijkheden je ook te maken hebt, je hoeft niet te denken dat Jehovah je als minderwaardig ziet. Hij vindt mensen die moeite doen om zijn goedkeuring te krijgen juist heel kostbaar en waardevol (Lukas 12:7). ’Je ligt hem na aan het hart’ en hij wil je graag in zijn dienst gebruiken, ook al heb je een ziekte of handicap. — 1 Petrus 5:7, NBV.

Laat je er dus niet door angst of onzekerheid van weerhouden de dingen te doen die je wilt en moet doen. Kijk altijd op naar Jehovah God voor steun. Hij kent je behoeften en je gevoelens. Bovendien kan hij je „de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat” geven om je te helpen volharden (2 Korinthiërs 4:7). Misschien zul je na verloop van tijd net zo optimistisch zijn als Timothy, bij wie het chronischevermoeidheidssyndroom (ook wel CVS of ME genoemd) werd geconstateerd toen hij zeventien was. Hij zegt: „Volgens 1 Korinthiërs 10:13 laat Jehovah ons niet meer doormaken dan we kunnen verdragen. Dus als mijn Schepper er vertrouwen in heeft dat ik deze beproeving kan doorstaan, wie ben ik dan om te zeggen dat dat niet zo is?”

Als een bekende ziek is

En als je nu zelf wel gezond bent, maar je iemand kent die ziek of gehandicapt is? Hoe kun je zo iemand helpen? Het is vooral belangrijk „medegevoel” en „teder mededogen” te tonen (1 Petrus 3:8). Probeer te begrijpen wat de persoon doormaakt. Zie zijn moeilijkheden door zijn ogen. Nina, die geboren is met een open rug, vertelt: „Omdat ik klein van stuk ben en in een rolstoel zit, praten sommige mensen tegen me alsof ik een klein kind ben, wat ik heel vervelend vind. Maar anderen doen moeite om te gaan zitten als ze met me praten, zodat ze op dezelfde ooghoogte zitten. Dat vind ik echt fijn!”

Als je verder kijkt dan hun ziekte, zul je merken dat mensen die gezondheidsproblemen hebben in veel opzichten net als jij zijn. En wat heel bijzonder is: door wat jij zegt kun je zulke personen in een „geestelijke gave” laten delen! Als je dat doet, zul je zelf ook gezegend worden, want er zal „een uitwisseling van aanmoediging” zijn. — Romeinen 1:11, 12.

MEER INFORMATIE VIND JE IN HOOFDSTUK 13 VAN DEEL 1

SLEUTELTEKST

’In die tijd zal geen inwoner zeggen: „Ik ben ziek.”’ — Jesaja 33:23, 24.

TIP

Kennis vermindert de angst voor het onbekende. Dus probeer zo veel mogelijk over je ziekte te weten te komen. Vraag het de dokter als iets je niet duidelijk is.

WEETJE

Je ziekte of handicap is geen straf van God, maar is het gevolg van de onvolmaaktheid die we allemaal van Adam geërfd hebben. — Romeinen 5:12.

ACTIEPUNTEN

Om positief te blijven ondanks mijn ziekte of handicap, zal ik ․․․․․

Eén realistisch doel dat ik kan me stellen is ․․․․․

Als iemand iets onaardigs over mijn ziekte of handicap zegt, zal ik proberen dat in het juiste perspectief te plaatsen door ․․․․․

Wat ik mijn ouder(s) over dit onderwerp wil vragen: ․․․․․

WAT DENK JIJ?

Hoe kun je de informatie in dit hoofdstuk gebruiken om iemand met een chronische ziekte of een handicap te helpen?

Als je een chronische ziekte hebt, over welke positieve dingen kun je dan mediteren om het beste van de situatie te maken?

Hoe weet je dat ziekte geen teken van Gods afkeuring is?

[Kader/Illustratie op blz. 75]

DUSTIN (22)

„Ik weet nog hoe ik in de armen van mijn moeder lag te huilen toen ik te horen kreeg dat ik in een rolstoel terecht zou komen. Ik was pas acht.

Ik heb spierdystrofie. Ik heb hulp nodig om me aan te kleden, te douchen en te eten. Ik kan mijn armen niet optillen. Toch heb ik een druk, gelukkig leven, en ik heb veel om dankbaar voor te zijn. Ik ga geregeld in de velddienst en ik ben dienaar in de bediening. Ik sta er eigenlijk nooit bij stil dat mijn leven zwaar is. Als je Jehovah dient, is er altijd iets om te doen en naar uit te kijken. Uiteindelijk zie ik uit naar Gods nieuwe wereld waar ik zal ’klimmen net als een hert.’” — Jesaja 35:6.

[Kader/Illustratie op blz. 75]

TOMOKO (21)

„Toen ik nog maar vier was, zei de dokter tegen me: ’Je zult de rest van je leven insuline moeten spuiten.’

Het is voor iemand die diabetes heeft heel lastig om zijn bloedsuikerspiegel onder controle te houden. Vaak kan ik niet eten wanneer ik wil en moet ik eten als ik geen zin heb. Ik heb inmiddels al zo’n 25.000 injecties gehad, zodat ik harde plekken op mijn armen en bovenbenen heb. Maar mijn ouders hebben me geholpen er het beste van te maken. Ze zijn altijd opgewekt en positief en ze hebben me geleerd geestelijke dingen te waarderen. Jehovah zorgt altijd heel goed voor me. Toen mijn gezondheid het toeliet, besloot ik mijn waardering voor hem te tonen door in de volletijddienst te gaan.”

[Kader/Illustratie op blz. 76]

JAMES (18)

„Mensen weten niet wat ze moeten zeggen tegen iemand die anders is, zoals ik.

Ik heb een zeldzame vorm van dwerggroei. Mensen leggen veel nadruk op het uiterlijk, dus ik probeer altijd te bewijzen dat ik niet een klein kind met een diepe stem ben. Ik probeer me niet te concentreren op wat ik niet ben, maar op wat ik wel ben. Ik geniet van mijn leven. Ik bestudeer de Bijbel en bid tot Jehovah om steun. Mijn familie staat altijd voor me klaar om me aan te moedigen. Ik zie uit naar de tijd waarin God alle aandoeningen zal genezen. Ondertussen leef ik met mijn handicap, maar ik laat mijn handicap niet mijn leven worden.”

[Kader/Illustratie op blz. 76]

DANITRIA (16)

„Ik wist dat er iets mis was toen zelfs het vastpakken van een glas water al zo veel pijn deed.

Fibromyalgie hebben is pijnlijk, letterlijk en figuurlijk. Als jongere wil ik net als mijn vrienden zijn, maar alles is nu veel moeilijker voor me dan vroeger. Zelfs in slaap vallen lijkt uren te duren! Toch heb ik geleerd dat ik met Jehovah’s hulp veel kan doen. Ik heb zelfs iets extra’s in de velddienst kunnen doen als hulppionier. Het was zwaar, maar het is me gelukt. Ik doe mijn best. Ik moet naar mijn lichaam luisteren en niet over mijn grenzen heen gaan. En als ik dat vergeet, heb ik altijd mijn moeder om me daaraan te herinneren!”

[Kader/Illustratie op blz. 77]

ELYSIA (20)

„Vroeger haalde ik hele hoge cijfers. Nu kost het me al moeite om een eenvoudige zin te lezen, en daar word ik soms depressief van.

Als je CVS hebt, zijn simpele dingen al moeilijk. Zelfs uit bed komen lukt vaak niet. Toch heb ik nooit toegelaten dat mijn ziekte mijn persoonlijkheid ging beheersen. Ik lees elke dag in de Bijbel, ook al kan ik maar een paar verzen lezen of moet ik een familielid laten voorlezen. Ik heb veel aan mijn familie te danken. Mijn vader heeft zelfs een voorrecht op een congres opgegeven zodat hij mij kon helpen aanwezig te zijn. Hij heeft daar nooit over geklaagd. Hij zei dat voor zijn gezin zorgen het grootste voorrecht is dat hij kan hebben.”

[Kader/Illustratie op blz. 77]

KATSUTOSHI (20)

„Plotseling raak ik in paniek en begin ik te schreeuwen en hevig te schokken, en ik gooi met dingen en maak zelfs van alles kapot.

Ik heb al epilepsie sinds ik vijf ben. Soms heb ik wel zeven keer per maand een aanval. Ik moet elke dag medicijnen innemen waar ik snel moe van word. Maar ik probeer ook aan anderen te denken en niet alleen aan mezelf. In mijn gemeente zijn twee jongeren van mijn leeftijd die in de volletijddienst staan en die veel voor me doen. Toen ik klaar was met school, ging ik meer doen in de velddienst. Epilepsie is elke dag weer een strijd. Maar als ik me een beetje down voel, zorg ik dat ik genoeg rust krijg. De volgende dag ben ik dan weer een stuk opgewekter.”

[Kader/Illustratie op blz. 78]

MATTHEW (19)

„Het is moeilijk om respect van andere jongeren te krijgen als je voor hun gevoel niet ’normaal’ bent.

Ik zou graag aan sport willen doen, maar dat kan niet. Ik heb spastische verlamming en lopen is al moeilijk voor me. Toch denk ik niet constant na over wat ik niet kan. Ik ben druk bezig met dingen die ik wél kan, zoals lezen. De Koninkrijkszaal is een plaats waar ik mezelf kan zijn en ik me geen zorgen hoef te maken hoe anderen over me denken. Het is ook een troost te weten dat Jehovah van me houdt om wie ik vanbinnen ben. Ik zie mezelf eigenlijk niet als een invalide, maar als iemand die een extra en unieke uitdaging heeft die hij moet overwinnen.”

[Kader/Illustratie op blz. 78]

MIKI (25)

„Vroeger kon ik gewoon sporten. Maar terwijl ik nog een tiener was, leek het alsof ik plotseling oud werd.

Ik ben geboren met ASD, een gaatje in het hart. Daar kreeg ik pas last van in de tienerleeftijd. Ik ben eraan geopereerd, maar nu, zes jaar later, word ik nog steeds snel moe en heb ik constant last van hoofdpijn. Daarom stel ik me alleen kortetermijndoelen die voor mij haalbaar zijn. Het lukt me bijvoorbeeld in de volletijddienst te staan, voornamelijk door brieven te schrijven en telefoongetuigenis te geven. Bovendien heb ik door mijn ziekte onder andere geleerd dingen geduldig te verdragen en bescheiden te zijn.”

[Illustratie op blz. 74]

Een chronisch gezondheidsprobleem kan je het gevoel geven dat je in een gevangenis zit, maar de Bijbel geeft hoop op bevrijding