Lied 7
Opdracht en doop
1. Jehovah schiep in zijn almacht
het schitterend heelal:
de aarde en de hemelen,
de sterren zonder tal.
Hij schonk de adem des levens
en toonde wonderbaar
dat hij lof en eerbied waardig is
als Schepper en Eigenaar.
2. Bij Jezus’ doop, toen hij ned’rig
rechtvaardigheid volbracht,
bood hij zich aan om trouw Gods wil
te doen met heel zijn kracht.
Hij kwam omhoog uit het water
als Gods gezalfde Zoon.
Aan God opgedragen diende hij
loyaal, ondanks smaad en hoon.
3. Wij komen voor u, Jehovah
— uw naam zij alle eer —
en ned’rig dragen wij ons op,
zijn van onszelf niet meer.
U gaf uw Zoon, die als losprijs
zijn levensbloed vergoot.
Wij leven voor u, niet voor onszelf,
getrouw, zelfs tot in de dood.
(Zie ook Matth. 16:24; Mark. 8:34; Luk. 9:23.)