Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

VERHAAL 22

Het wonder bij de Rode Zee

Het wonder bij de Rode Zee

Toen de farao hoorde dat de Israëlieten uit Egypte waren vertrokken, kreeg hij meteen spijt dat hij ze had weggestuurd. Hij zei tegen zijn soldaten: ‘Maak al mijn strijdwagens klaar. We gaan achter ze aan! We hadden ze nooit moeten laten gaan.’ Toen ging hij met zijn soldaten de Israëlieten achterna.

Jehovah wees de Israëlieten de weg: overdag met een wolk en ’s nachts met een vuur. Hij leidde ze naar de Rode Zee en zei dat ze daar hun tenten moesten opzetten.

Toen zagen de Israëlieten dat ze door de farao en zijn leger werden achtervolgd. Ze zaten in de val tussen de zee en het leger van Egypte. Ze riepen tegen Mozes: ‘We gaan dood! Je had ons gewoon in Egypte moeten laten.’ Maar Mozes zei: ‘Wees niet bang. Wacht maar. Dan zul je zien hoe Jehovah ons zal redden.’ Mozes had echt vertrouwen in Jehovah, vind je ook niet?

Jehovah zei dat de Israëlieten hun spullen moesten inpakken. Die nacht zorgde hij ervoor dat de wolk tussen de Egyptenaren en de Israëlieten kwam te staan. Aan de kant van de Egyptenaren was het donker, maar aan de kant van de Israëlieten was het licht.

Jehovah zei tegen Mozes dat hij zijn arm moest uitstrekken over de zee. Toen zorgde Jehovah ervoor dat het de hele nacht hard ging waaien. De zee werd in tweeën gespleten en er kwam een pad in het midden. De miljoenen Israëlieten liepen over droge grond naar de overkant, tussen twee muren van water.

Het leger van de farao ging over de droge zeebodem achter de Israëlieten aan. Toen zorgde Jehovah ervoor dat de wielen van hun wagens loskwamen. De soldaten raakten in paniek en schreeuwden: ‘Laten we vluchten! Jehovah vecht voor de Israëlieten.’

Jehovah zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit over de zee.’ Onmiddellijk stortten de muren van water in, boven op het leger van Egypte. De farao en al zijn soldaten verdronken. Niemand overleefde het.

Aan de overkant van de zee gaven alle Israëlieten de eer aan God door een lied te zingen: ‘Zing voor Jehovah, want hij heeft zich hoog verheven. Paard en berijder heeft hij in de zee geslingerd.’ Terwijl ze aan het zingen waren, dansten de vrouwen en speelden ze op hun tamboerijnen. Iedereen was blij dat ze nu echt vrij waren.

‘We kunnen dus vol goede moed zijn en zeggen: “Jehovah is mijn helper, ik zal niet bang zijn. Wat kan een mens mij doen?”’ — Hebreeën 13:6