Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vóór de oogst in het „veld” werken

Vóór de oogst in het „veld” werken

Vóór de oogst in het „veld” werken

DE DISCIPELEN van de Grote Onderwijzer zaten met vragen. Jezus had net een kort verhaal verteld over tarwe en onkruid. Het was een van de gelijkenissen die hij die dag had uitgesproken. Toen hij geëindigd had, gingen de meeste van zijn toehoorders weg. Maar zijn volgelingen wisten dat er een bijzondere betekenis in zijn gelijkenissen moest schuilen — vooral in de gelijkenis over de tarwe en het onkruid. Zij wisten dat Jezus niet slechts een interessante verhalenverteller was.

Mattheüs bericht dat zij vroegen: „Verklaar ons de illustratie van het onkruid op het veld.” Als antwoord legde Jezus de gelijkenis uit en voorzei een grote afval die zich zou voordoen onder degenen die zijn discipelen beleden te zijn (Mattheüs 13:24-30, 36-38, 43). Dit gebeurde en de afval verbreidde zich snel na de dood van de apostel Johannes (Handelingen 20:29, 30; 2 Thessalonicenzen 2:6-12). De gevolgen ervan waren zo allesdoordringend dat de vraag die Jezus stelde, zoals in Lukas 18:8 staat opgetekend, zeer passend leek: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen is, zal hij dan werkelijk het geloof op aarde vinden?”

Jezus’ komst zou het begin kenmerken van „de oogst” van met tarwe te vergelijken christenen. Dat zou een teken zijn van het ’besluit van het samenstel van dingen’, dat in 1914 begon. Het dient ons daarom niet te verbazen dat sommigen in de periode die aan het aanbreken van de oogst zou voorafgaan tekenen van belangstelling voor bijbelse waarheid begonnen te vertonen. — Mattheüs 13:39.

Een onderzoek van het historische verslag toont duidelijk aan dat vooral vanaf de vijftiende eeuw de geesten in beroering werden gebracht, zelfs onder de menigten in de christenheid die als „onkruid” of namaakchristenen waren. Terwijl de bijbel vrijelijk beschikbaar kwam en er bijbelconcordanties werden vervaardigd, begonnen oprechte personen de Schrift nauwgezet te onderzoeken.

Het licht wordt helderder

Tegen het einde van de achttiende eeuw was Henry Grew (1781–1862) uit Birmingham (Engeland) een van die mensen. Op dertienjarige leeftijd voer hij met zijn familie de Atlantische Oceaan over naar de Verenigde Staten en kwam daar op 8 juli 1795 aan. Zij vestigden zich in Providence (Rhode Island). Zijn ouders brachten hem liefde voor de bijbel bij. In 1807 werd Grew op 25-jarige leeftijd uitgenodigd om als predikant van de baptistenkerk in Hartford (Connecticut) te dienen.

Hij vatte zijn onderwijsverantwoordelijkheden ernstig op en probeerde degenen die aan zijn zorg waren toevertrouwd te helpen in overeenstemming met de Schrift te leven. Maar hij geloofde dat de gemeente rein gehouden moest worden door iedere persoon die moedwillig zonde beoefende, buiten te sluiten. Soms moest hij samen met andere mannen die verantwoordelijkheid droegen in de kerk degenen die hoererij pleegden of zich inlieten met andere onreine praktijken uitstoten (uitsluiten).

Er waren nog andere problemen in de kerk die hem verontrustten. Zo behartigden mannen die geen kerklidmaat waren de zakelijke aangelegenheden van de kerk en hadden tijdens de diensten de leiding over het zingen. Deze mannen konden ook stemmen in kwesties die voor de gemeente van belang waren en hadden daardoor enige grip op haar aangelegenheden. Gebaseerd op het beginsel van afgescheidenheid van de wereld was Grew er rotsvast van overtuigd dat alleen getrouwe mannen deze taken dienden te behartigen (2 Korinthiërs 6:14-18; Jakobus 1:27). Hij huldigde de zienswijze dat het een godslastering was om ongelovigen toe te staan lofzangen voor God te zingen. Wegens dit standpunt werd Henry Grew in 1811 door de kerk verworpen. Terzelfder tijd traden andere leden met dezelfde zienswijze uit de kerk.

Zich van de christenheid afscheiden

Deze groep mensen, met inbegrip van Henry Grew, begon aan een studie van de bijbel met het doel hun leven en activiteiten in overeenstemming te brengen met de erin vervatte raad. Hun studies leidden hen al gauw naar een groter begrip van de bijbelse waarheid en brachten hen ertoe de dwalingen van de christenheid aan de kaak te stellen. In 1824 bijvoorbeeld schreef Grew een goedberedeneerde weerlegging van de Drie-eenheid. Merk de logica in de volgende passage uit zijn geschriften op: „’Van die dag en dat uur weet geen mens iets af, nee, [ook] de engelen die in de hemel zijn niet, noch de Zoon, maar de VADER’ [Markus 13:32]. Merk hier de gradatie op de schaal van levensvormen op. Mens, Engelen, Zoon, Vader. . . . Onze Heer leert ons dat de Vader alleen van die dag wist. Maar dat is niet waar als, zoals sommigen beweren, de Vader, het Woord en de Heilige Geest drie personen in één God zijn; want volgens deze [leerstelling van de Drie-eenheid] . . . wist de Zoon ervan evenals de Vader.”

Grew ontmaskerde de huichelarij van geestelijken en militaire bevelhebbers die voorgaven Christus te dienen. In 1828 verklaarde hij: „Kunnen wij een grotere ongerijmdheid verzinnen dan dat een christen uit zijn privé-vertrek komt, waar hij voor zijn vijanden aan het bidden was, en daarna zijn troepen het bevel geeft om de dodelijke wapens met een onmenselijke woede in het hart van deze zelfde vijanden te stoten? In het ene geval lijkt hij gelukkig op zijn stervende Meester; maar op wie lijkt hij in het andere geval? Jezus bad voor zijn moordenaars. Christenen vermoorden degenen voor wie zij bidden.”

Grew schreef zelfs nog krachtiger: „Wanneer zullen wij de Almachtige geloven die ons ervan verzekert dat hij ’niet met zich laat spotten’? Wanneer zullen wij de aard, de genialiteit, begrijpen van die heilige religie die van ons verlangt dat wij ons zelfs van de ’schijn van kwaad’ onthouden? . . . Is het geen smaad op de Zoon van de gezegende te veronderstellen dat de door hem ingevoerde religie in de ene situatie van een man verlangt dat hij als een engel handelt en hem in een andere situatie toestaat als een demon te handelen?”

Eeuwig leven niet inherent

Gedurende die jaren voordat de radio en de televisie op het toneel verschenen, was het schrijven en verspreiden van pamfletten een populaire manier waarop men zijn zienswijze kenbaar maakte. Omstreeks 1835 schreef Grew een belangrijk pamflet dat de leerstellingen van de onsterfelijkheid van de ziel en het hellevuur als onschriftuurlijk aan de kaak stelde. Hij was van mening dat deze leringen God lasterden.

Dit pamflet had verstrekkende gevolgen. In 1837 vond de veertigjarige George Storrs een exemplaar in een trein. Storrs kwam uit Lebanon (New Hampshire) en woonde in die tijd in Utica (New York).

Hij was een zeer gerespecteerde predikant in de Methodistisch-Episcopale Kerk. Toen hij het pamflet gelezen had, was hij onder de indruk dat er zulke sterke argumenten aangevoerd konden worden tegen deze basisleerstellingen van de christenheid, waaraan hij voordien nog nooit had getwijfeld. Hij wist niet wie de schrijver was, en het was pas enkele jaren later, op zijn vroegst tegen 1844, dat hij Henry Grew ontmoette terwijl beiden in Philadelphia (Pennsylvania) woonden. Maar Storrs bestudeerde de kwestie drie jaar lang in zijn eentje en sprak er alleen met andere predikanten over.

Aangezien niemand de dingen die hij leerde, kon weerleggen, besloot George Storrs uiteindelijk dat hij niet trouw aan God kon zijn als hij in de Methodistische Kerk bleef. Hij nam ontslag in 1840 en verhuisde naar Albany (New York).

In de vroege lente van 1842 hield Storrs in zes weken een reeks van zes lezingen over het onderwerp „Een onderzoek — Zijn de goddelozen onsterfelijk?” De belangstelling was zo groot dat hij een herziene versie ervan publiceerde, die in de volgende veertig jaar een verspreiding van 200.000 exemplaren in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië bereikte. Storrs en Grew werkten samen wanneer zij debatten tegen de leerstelling van de onsterfelijke ziel voerden. Grew bleef ijverig prediken totdat hij op 8 augustus 1862 in Philadelphia stierf.

Kort nadat Storrs de zes zojuist genoemde lezingen had gehouden, raakte hij geïnteresseerd in de prediking van William Miller, die de zichtbare wederkomst van Christus in 1843 verwachtte. Ongeveer twee jaar lang was Storrs er actief mee bezig om deze boodschap in heel het noordoosten van de Verenigde Staten te prediken. Na 1844 ging hij er niet mee voort een of andere datum voor Christus’ wederkomst vast te stellen, hoewel hij er geen bezwaar tegen maakte als anderen de chronologie wilden onderzoeken. Storrs geloofde dat Christus’ wederkomst ophanden was en dat het voor christenen belangrijk was wakker en geestelijk waakzaam te blijven, gereed voor de inspectiedag. Maar hij distantieerde zich van Millers groep omdat zij onschriftuurlijke leerstellingen aanvaardden, zoals de onsterfelijkheid van de ziel, de verbranding van de wereld en de afwezigheid van elke hoop op eeuwig leven voor degenen die in onwetendheid sterven.

Waartoe zou de liefde van God leiden?

Storrs had een afkeer van de adventistische zienswijze dat God goddeloze mensen zou opwekken met als enige doel ze weer ter dood te brengen. Hij kon geen bewijs in de Schrift vinden voor zo’n zinloze en wraakzuchtige daad van Gods zijde. Storrs en zijn metgezellen vervielen tot het andere uiterste en concludeerden dat de goddelozen helemaal niet opgewekt zouden worden. Hoewel zij er moeite mee hadden bepaalde schriftplaatsen te verklaren die betrekking hadden op de opstanding van de onrechtvaardigen, scheen hun conclusie in hun ogen meer in overeenstemming met Gods liefde te zijn. Een verdere stap in het begrijpen van Gods voornemen zou al gauw komen.

In 1870 werd Storrs heel ziek en kon enkele maanden niet werken. In die tijd was hij in staat om alles wat hij tijdens zijn 74 jaar had geleerd opnieuw aan een onderzoek te onderwerpen. Hij concludeerde dat hij geen aandacht had besteed aan een uiterst belangrijk deel van Gods voornemen met betrekking tot de mensheid zoals in het Abrahamitische verbond te kennen wordt gegeven — dat ’alle families van de aarde zich zouden zegenen omdat Abraham naar Gods stem had geluisterd’. — Genesis 22:18; Handelingen 3:25.

Dit bracht hem op een nieuwe gedachte. Als „alle families” gezegend zouden worden, zouden dan niet allen het goede nieuws moeten horen? Hoe zouden zij het horen? Waren er niet reeds miljoenen en miljoenen gestorven? Toen hij de Schrift verder onderzocht, kwam hij tot de conclusie dat er twee klassen van gestorven „goddeloze” mensen waren: zij die overduidelijk de liefde van God hadden verworpen en zij die in onwetendheid waren gestorven.

De laatstgenoemden zouden volgens Storrs uit de dood moeten worden opgewekt om hun een kans te geven voordeel te trekken van het loskoopoffer van Christus Jezus. Zij die het zouden aanvaarden, zouden voor eeuwig op aarde leven. Zij die het verwierpen, zouden vernietigd worden. Ja, Storrs geloofde dat niemand door God zou worden opgewekt zonder hem hoop in het vooruitzicht te stellen. Uiteindelijk zou niemand meer dood zijn wegens de zonde van Adam behalve Adam! Maar wat valt er te zeggen over degenen die gedurende de wederkomst van de Heer Jezus Christus leven? Storrs kwam ten slotte tot de bevinding dat er een wereldomvattende predikingsveldtocht ondernomen moest worden om hen te bereiken. Hij had niet het flauwste vermoeden hoe zoiets gedaan zou kunnen worden, maar in geloof schreef hij: „Toch zijn er te veel mensen die iets verwerpen als zij niet kunnen begrijpen hoe iets nu precies gedaan moet worden, alsof het voor God onmogelijk zou zijn het te doen omdat zij het proces niet kunnen begrijpen.”

George Storrs stierf in december 1879 in zijn huis in Brooklyn (New York), net een paar huizenblokken verwijderd van wat later het brandpunt zou worden van de wereldomvattende predikingsveldtocht waar hij zo vol verlangen naar had uitgezien.

Meer licht nodig

Hebben mensen als Henry Grew en George Storrs de waarheid net zo duidelijk begrepen als wij thans? Nee. Zij waren zich bewust van hun worsteling, zoals Storrs in 1847 zei: „Wij doen er goed aan te bedenken dat wij maar net uit de in duister gehulde periode van de kerk zijn gekomen; en het zou helemaal niet vreemd zijn als wij nog steeds in enkele ’Babylonische klederen’ gehuld blijken te gaan die wij voor waarheid houden.” Grew bijvoorbeeld had waardering voor de door Jezus verschafte losprijs, maar hij begreep niet dat het een „overeenkomstige losprijs” was, dat wil zeggen dat het volmaakte menselijke leven van Jezus gegeven werd in ruil voor het verloren gegane volmaakte menselijke leven van Adam (1 Timotheüs 2:6). Henry Grew geloofde ook ten onrechte dat Jezus zichtbaar op aarde zou terugkeren en regeren. Maar Grew bekommerde zich om de heiliging van Jehovah’s naam, een onderwerp waar maar heel weinig mensen sinds de tweede eeuw G.T. belangstelling voor hadden gehad.

Ook George Storrs had geen juist begrip van enkele belangrijke punten. Hij was in staat om door de geestelijken bevorderde valse leringen te zien, maar soms verviel hij tot het andere uiterste. Zo verwierp Storrs het denkbeeld dat de Duivel een werkelijk persoon is doordat hij blijkbaar te fel reageerde op de zienswijze die de orthodoxe geestelijken er wat Satan betreft op na hielden. Hij verwierp de Drie-eenheid; toch was hij er tot kort voor zijn dood niet zeker van of de heilige geest al dan niet een persoon was. Hoewel George Storrs verwachtte dat Christus’ wederkomst aanvankelijk onzichtbaar zou zijn, dacht hij dat er uiteindelijk een zichtbare verschijning zou zijn. Niettemin lijkt het erop dat beide mannen eerlijk en oprecht waren, en zij kwamen veel dichter bij de waarheid dan de meesten.

Het „veld” dat Jezus in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid beschreef, was nog niet helemaal gereed om geoogst te worden (Mattheüs 13:38). Grew, Storrs en anderen werkten in het „veld” ter voorbereiding op de oogst.

Charles Taze Russell, die er in 1879 een begin mee maakte dit tijdschrift uit te geven, schreef over zijn vroege jaren: „De Heer bood ons veel helpers bij de studie van Zijn woord, onder wie het meest bekend is onze innig geliefde en bejaarde broeder, George Storrs, die ons zowel in woord als in geschrifte veel assistentie heeft verleend; maar wij hebben er altijd voor geijverd geen navolgers van mensen te zijn, hoe goed en wijs die ook mogen zijn, maar ’Navolgers van God als geliefde kinderen’.” Ja, oprechte bijbelonderzoekers konden profijt trekken van de inspanningen die mannen als Grew en Storrs zich hebben getroost, maar het was nog steeds van levensbelang om Gods Woord, de bijbel, als de werkelijke bron van de waarheid te onderzoeken. — Johannes 17:17.

[Kader/Illustratie op blz. 26]

Wat Henry Grew geloofde

Jehovah’s naam is gesmaad, en die moet geheiligd worden.

De Drie-eenheid, de onsterfelijkheid van de ziel en het hellevuur zijn bedrieglijke leerstellingen.

De christelijke gemeente moet afgescheiden van de wereld zijn.

Christenen dienen niet aan de oorlogen van de natiën deel te nemen.

Christenen staan niet onder een sabbatwet om de zaterdag of zondag te heiligen.

Christenen dienen niet tot geheime genootschappen, zoals de vrijmetselaars, te behoren.

Er dienen onder christenen geen klassen van geestelijken en leken te bestaan.

Religieuze titels zijn afkomstig van de antichrist.

Alle gemeenten dienen een lichaam van ouderlingen te hebben.

Ouderlingen moeten heilig, onberispelijk, in hun hele gedrag zijn.

Alle christenen moeten het goede nieuws prediken.

Er zullen mensen zijn die voor eeuwig in een paradijs op aarde leven.

Christelijke liederen dienen lofzangen voor Jehovah en Christus te zijn.

[Verantwoording]

Photo: Collection of The New-York Historical Society/69288

[Kader/Illustratie op blz. 28]

Wat George Storrs geloofde

Jezus betaalde zijn leven als het loskoopoffer voor de mensheid.

De prediking van het goede nieuws is nog niet verricht (in 1871).

Daarom kon het einde destijds nog niet nabij zijn (in 1871). Er zou dus een toekomstig tijdperk moeten aanbreken waarin de prediking verricht zou worden.

Er zullen mensen zijn die eeuwig leven op aarde beërven.

Er moet een opstanding zijn van allen die in onwetendheid gestorven zijn. Zij die het loskoopoffer van Christus aanvaarden, zullen eeuwig leven op aarde ontvangen. Zij die het verwerpen zullen vernietigd worden.

De onsterfelijkheid van de ziel en het hellevuur zijn valse leerstellingen die God onteren.

Het Avondmaal des Heren is een jaarlijkse viering op 14 Nisan.

[Verantwoording]

Photo: SIX SERMONS, by George Storrs (1855)

[Illustraties op blz. 29]

In 1909 verhuisde C. T. Russell, de redacteur van „Zion’s Watch Tower”, naar Brooklyn (New York, VS)