Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hij leerde vergevensgezindheid van de Meester

Hij leerde vergevensgezindheid van de Meester

Volg hun geloof na

Hij leerde vergevensgezindheid van de Meester

PETRUS zou dat vreselijke moment waarop hun blikken elkaar kruisten, nooit vergeten. Zag hij in Jezus’ ogen een zweem van teleurstelling of verwijt? Zo ver kunnen we niet gaan; het geïnspireerde verslag zegt alleen: „De Heer keerde zich om en keek Petrus aan” (Lukas 22:61). Maar in die ene blik zag Petrus hoe ernstig hij tekortgeschoten was. Hij besefte dat hij zojuist precies had gedaan wat Jezus had voorzegd en waarvan hij zelf had beweerd het nooit te zullen doen — hij had zijn geliefde Meester verloochend. Het was een dieptepunt voor Petrus, misschien wel het ergste moment van de ergste dag in zijn leven.

Toch was niet alles verloren. Omdat Petrus een groot geloof had, kon hij nog tot bezinning komen en een van Jezus’ belangrijkste lessen leren. Die les had met vergevensgezindheid te maken. Wij allemaal hebben in dat opzicht nog wel iets te leren, dus laten we eens zien hoe Petrus deze moeilijke les geleerd heeft.

Een man die nog veel moest leren

Ongeveer zes maanden eerder was Petrus in zijn woonplaats Kapernaüm naar Jezus toe gegaan en had hem gevraagd: „Heer, hoeveel maal kan mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?” Petrus dacht kennelijk dat hij ruimhartig was. Per slot van rekening onderwezen de religieuze leiders in die tijd dat je maar drie keer hoefde te vergeven! Jezus antwoordde: „Niet tot zevenmaal toe, maar tot zevenenzeventig maal toe” (Mattheüs 18:21, 22).

Bedoelde Jezus dat Petrus moest bijhouden hoeveel keer iemand tegen hem zondigde? Nee; door de zeven van Petrus in zevenenzeventig te veranderen, zei hij dat er geen grenzen aan vergevensgezindheid gesteld mogen worden. Jezus liet zien dat Petrus beïnvloed was door de hardvochtige, onverzoenlijke mentaliteit die in die tijd heerste, waarbij men vergeving schonk alsof er een boekhouding van werd bijgehouden. Maar op Gods maatstaven gebaseerde vergeving is overvloedig, ruimhartig.

Petrus sprak Jezus niet tegen. Maar bereikte Jezus’ les echt zijn hart? Soms leren we het meest over vergeving als we beseffen hoezeer we die zelf nodig hebben. Laten we dus teruggaan naar de gebeurtenissen die aan Jezus’ dood voorafgingen. In die moeilijke uren deed Petrus veel waarvoor hij de vergeving van zijn Meester nodig had.

Hij maakte de ene fout na de andere

Het was een belangrijke avond, de laatste avond van Jezus’ aardse leven. Jezus had zijn apostelen nog veel te leren — bijvoorbeeld over nederigheid. Hij gaf het voorbeeld door nederig hun voeten te wassen, een werk dat meestal door de laagste bediende werd gedaan. Eerst zette Petrus vraagtekens bij wat Jezus deed. Toen weigerde hij zijn voeten te laten wassen. En vervolgens stond hij erop dat Jezus niet alleen zijn voeten maar ook zijn handen en zijn hoofd waste! Jezus werd niet ongeduldig maar legde rustig het belang en de betekenis uit van wat hij deed (Johannes 13:1-17).

Maar even later begonnen de apostelen te ruziën over wie van hen de belangrijkste was. Petrus zal beslist hebben meegedaan aan die beschamende vertoning van menselijke trots. Toch corrigeerde Jezus hen vriendelijk, en hij prees hen zelfs voor wat ze goed hadden gedaan: ze waren hun Meester trouw gebleven. Hij voorzei echter dat ze hem allemaal in de steek zouden laten. Petrus ging hiertegen in en zei dat hij Jezus zelfs tot in de dood trouw zou blijven. Jezus profeteerde dat Petrus hem nog diezelfde nacht, voordat een haan tweemaal kraaide, driemaal zou verloochenen. Petrus sprak Jezus niet alleen tegen maar blufte dat hij trouwer zou zijn dan alle andere apostelen! — Mattheüs 26:31-35; Markus 14:27-31; Lukas 22:24-28.

Dreigde Jezus zijn geduld met Petrus te verliezen? Nee, zelfs nu nog, in deze moeilijke uren, bleef hij naar het goede in zijn onvolmaakte apostelen kijken. Hij wist dat Petrus hem in de steek zou laten, en toch zei hij: „Ik heb voor u gesmeekt dat uw geloof niet zou bezwijken; en wanneer gij eenmaal zijt teruggekeerd, versterk dan op uw beurt uw broeders” (Lukas 22:32). Jezus sprak dus het vertrouwen uit dat Petrus tot bezinning zou komen en hem weer trouw zou gaan dienen. Wat een vriendelijke, vergevensgezinde houding!

Later, in de hof van Gethsemané, moest Petrus verschillende keren gecorrigeerd worden. Jezus vroeg Petrus, Jakobus en Johannes om te waken terwijl hij ging bidden. Hij had het heel moeilijk en had behoefte aan steun, maar Petrus en de anderen vielen herhaaldelijk in slaap. Jezus toonde medegevoel en vergevensgezindheid door te zeggen: „De geest is natuurlijk bereidwillig, maar het vlees is zwak” (Markus 14:32-38).

Niet lang daarna arriveerde er een menigte met fakkels en gewapend met zwaarden en knuppels. Het was dus goed om voorzichtig en verstandig te werk te gaan. Maar Petrus kwam onmiddellijk in actie, zwaaide met zijn zwaard in de richting van het hoofd van Malchus, een slaaf van de hogepriester, en sloeg hem een oor af. Jezus corrigeerde Petrus kalm, genas de verwonding en zette het principe van geweldloosheid uiteen, een principe waardoor zijn volgelingen zich nu nog steeds laten leiden (Mattheüs 26:47-55; Lukas 22:47-51; Johannes 18:10, 11). Petrus had dus al veel gedaan waarvoor hij de vergeving van zijn Meester nodig had. Zijn situatie kan ons eraan herinneren dat ’wij allen vele malen struikelen’ (Jakobus 3:2). Wie van ons moet God niet elke dag om vergeving vragen? Maar voor Petrus was de nacht nog lang niet voorbij. Het zou nog erger worden.

Petrus’ ergste fout

Jezus zei tegen de menigte dat als ze hem zochten, ze zijn apostelen moesten laten gaan. Machteloos keek Petrus toe terwijl Jezus werd geboeid. Toen vluchtte hij, net als zijn medeapostelen.

Petrus en Johannes stopten onderweg, misschien bij het huis van de voormalige hogepriester Annas, waar Jezus in eerste instantie naartoe werd gebracht om ondervraagd te worden. Toen Jezus vandaar werd weggeleid, volgden Petrus en Johannes hem, maar „op een flinke afstand” (Mattheüs 26:58; Johannes 18:12, 13). Petrus was geen lafaard. Er was beslist al moed voor nodig om de menigte te volgen, want die was gewapend en Petrus had een van hen verwond. Toch zien we hier in Petrus’ voorbeeld niet de loyale liefde die hij had beweerd te bezitten: de bereidheid om zo nodig aan de zijde van zijn Meester te sterven (Markus 14:31).

Net als Petrus willen velen in deze tijd Christus „op een flinke afstand” volgen — op zo’n manier dat niemand het merkt. Maar zoals Petrus later zelf schreef, is de enige juiste manier om Jezus te volgen zo dicht mogelijk bij hem te blijven en in alles zijn voorbeeld te volgen, ongeacht de consequenties (1 Petrus 2:21).

Petrus ging de menigte voorzichtig achterna totdat hij bij de poort van een van de imposantste woningen van Jeruzalem kwam. Het was het huis van Kajafas, de rijke, machtige hogepriester. Zulke woningen waren meestal rond een binnenplaats gebouwd, met een poort aan de voorkant. Petrus stond aan de poort, maar hij mocht niet naar binnen. Johannes, die al binnen was, kwam de deurwachtster overhalen om ook Petrus binnen te laten. Het schijnt dat Petrus niet bij Johannes bleef, en ook probeerde hij niet het huis binnen te komen om naast zijn Meester te gaan staan. Hij bleef op de binnenplaats, waar enkele slaven en bedienden de koude nachtelijke uren bij een helder vuur doorbrachten en toekeken hoe de valse getuigen af en aan liepen voor het verhoor van Jezus dat binnen aan de gang was (Markus 14:54-57; Johannes 18:15, 16, 18).

In het licht van het vuur kon het meisje dat de poort voor Petrus had opengedaan, hem beter zien. Ze kende hem. Beschuldigend zei ze: „Gij waart ook bij Jezus de Galileeër!” Totaal overrompeld zei Petrus dat hij Jezus niet kende en zelfs niet wist waar ze het over had. Hij ging bij de poort staan en probeerde niet op te vallen, maar een ander meisje zag hem en zei hetzelfde: „Deze man was bij Jezus de Nazarener.” Petrus zwoer: „Ik ken de mens niet!” (Mattheüs 26:69-72) Misschien hoorde Petrus na deze tweede ontkenning een haan kraaien, maar hij was te veel afgeleid om aan de profetie te denken die Jezus nog maar een paar uur eerder had uitgesproken.

Terwijl Petrus er even later nog steeds wanhopig mee bezig was onopgemerkt te blijven, kwamen er een paar mensen aan die op de binnenplaats rondkeken. Een van hen was familie van Malchus, de slaaf die door Petrus verwond was. Hij zei tegen Petrus: „Heb ik u niet in de tuin bij hem gezien?” Petrus voelde zich gedrongen hen ervan te overtuigen dat ze het bij het verkeerde eind hadden. Daarom begon hij te zweren, waarbij hij kennelijk zei dat er een vloek over hem zou komen als hij loog. Hij was nauwelijks uitgesproken toen er een haan kraaide — de tweede die Petrus die nacht hoorde (Johannes 18:26, 27; Markus 14:71, 72).

Jezus was net naar buiten gekomen op een galerij die op de binnenplaats uitkeek. Op dat moment, dat aan het begin werd beschreven, keek hij Petrus aan. Toen drong het tot Petrus door hoe vreselijk hij zijn Meester in de steek had gelaten. Petrus verliet de binnenplaats, verpletterd door schuldgevoel. Hij liep door de straten van de stad, zijn pad verlicht door de ondergaande volle maan. Alles duizelde om hem heen. Tranen welden in zijn ogen op. Toen barstte hij in huilen uit (Markus 14:72; Lukas 22:61, 62).

Na zo’n misstap is iemand vaak geneigd te veronderstellen dat zijn zonde te erg is om vergeven te kunnen worden. Dat heeft Petrus misschien ook gedacht. Was dat zo?

Was er geen vergeving meer mogelijk?

Het is moeilijk ons voor te stellen hoe groot Petrus’ verdriet was toen de dag aanbrak en de gebeurtenissen zich verder ontwikkelden. Wat moet hij zich verwijten hebben gemaakt toen Jezus die middag stierf na uren van folterende pijn! Petrus moet gehuiverd hebben bij de gedachte dat hij het zijn Meester nog moeilijker had gemaakt op wat de laatste dag van Zijn leven als mens bleek te zijn. Hoe diepbedroefd Petrus ook geweest moet zijn, hij gaf niet toe aan wanhoop. Dat weten we omdat we hem al gauw weer met zijn broeders vergaderd vinden (Lukas 24:33). Ongetwijfeld hadden alle apostelen er spijt van hoe ze zich die afschuwelijke avond hadden gedragen, en zo konden ze elkaar wat opbeuren.

In zekere zin zien we hier een van de mooiere kanten van Petrus. Als een aanbidder van God een misstap doet en valt, gaat het er niet om hoe ernstig zijn misstap was maar hoe vastberaden hij is om weer op te staan, om de dingen weer recht te zetten (Spreuken 24:16). Petrus liet zien dat hij oprecht geloof had door ondanks zijn neerslachtigheid met zijn broeders samen te komen. Als iemand gebukt gaat onder verdriet of spijt is het verleidelijk zich af te zonderen, maar het is wel gevaarlijk (Spreuken 18:1). Het is verstandiger om nauwe omgang met geloofsgenoten te zoeken en zo weer geestelijk sterk te worden (Hebreeën 10:24, 25).

Omdat Petrus bij zijn broeders was, kreeg hij het schokkende bericht te horen dat Jezus’ lichaam niet meer in het graf lag. Petrus en Johannes renden naar het graf waarin Jezus was gelegd en waarvan de ingang was verzegeld. Johannes, die kennelijk jonger was, kwam er het eerst aan. Toen hij het graf open vond, aarzelde hij. Petrus niet. Hoewel hij buiten adem was, rende hij meteen naar binnen. Het graf was leeg! — Johannes 20:3-9.

Geloofde Petrus dat Jezus was opgewekt? Eerst niet, ook al vertelden gelovige vrouwen dat er engelen aan hen waren verschenen om te zeggen dat Jezus uit de dood was opgestaan (Lukas 23:55–24:11). Maar tegen het eind van de dag waren alle sporen van verdriet en twijfel uit Petrus’ hart verdwenen. Jezus leefde en was nu een machtige geest! Hij was aan al zijn apostelen verschenen. Maar Jezus had eerst iets anders gedaan, iets persoonlijks. De apostelen zeiden die dag: „De Heer is werkelijk opgewekt en hij is aan Simon verschenen!” (Lukas 24:34) De apostel Paulus schreef later over die bijzondere dag dat Jezus „aan Cefas [was] verschenen, daarna aan de twaalf” (1 Korinthiërs 15:5). Cefas en Simon zijn andere namen voor Petrus. Jezus is die dag kennelijk aan Petrus persoonlijk verschenen.

Wat er bij die aangrijpende hereniging gebeurde, zegt de Bijbel niet. We kunnen ons alleen voorstellen hoe ontroerd Petrus was toen hij zijn geliefde Heer weer levend zag en hem kon zeggen hoeveel verdriet en spijt hij had. Hij wilde niets liever dan dat Jezus hem vergaf. Wie kan eraan twijfelen dat Jezus hem inderdaad vergeving schonk, en dat hij dat graag deed? Christenen die in deze tijd een misstap doen, zouden aan Petrus moeten denken. We mogen nooit veronderstellen dat we te ver zijn gegaan om vergeving van God te kunnen ontvangen. Jezus was een volmaakte afspiegeling van zijn Vader, die ’rijkelijk zal vergeven’ (Jesaja 55:7).

Een verder bewijs van vergeving

Jezus had tegen zijn apostelen gezegd dat ze naar Galilea moesten gaan, waar ze hem weer zouden ontmoeten. Toen ze daar aankwamen, besloot Petrus op de Zee van Galilea te gaan vissen. Enkele anderen gingen met hem mee. Opnieuw bevond Petrus zich op het meer waar hij een groot deel van zijn leven had doorgebracht. Het kraken van de boot, het kabbelen van de golven, het gevoel van de ruwe netten in zijn handen — het moet allemaal heerlijk vertrouwd geleken hebben. Vroeg hij zich die nacht af wat hij met zijn leven moest doen nu Jezus’ aardse bediening voorbij was? Lokte het eenvoudige vissersleven hem? Hoe het ook zij, ze vingen die nacht helemaal niets (Mattheüs 26:32; Johannes 21:1-3).

Maar bij zonsopgang riep er iemand vanaf het strand dat ze hun netten aan de andere kant van de boot moesten uitwerpen. Dat deden ze en ze haalden een enorme vangst van 153 vissen binnen! Petrus kende die persoon. Hij sprong uit de boot en zwom naar de kant. Op het strand gaf Jezus hun een maaltijd van vis, gebakken op een houtskoolvuur. Hij richtte zich tot Petrus.

Jezus vroeg Petrus of hij zijn Heer meer liefhad „dan deze”, waarbij hij kennelijk op de enorme lading vis wees. Zou liefde voor het vissersbedrijf in Petrus’ hart wedijveren met zijn liefde voor Jezus? Net zoals Petrus zijn Heer driemaal verloochend had, gaf Jezus hem nu de gelegenheid om in het bijzijn van zijn vrienden driemaal zijn liefde te bevestigen. Toen Petrus dat deed, vertelde Jezus hem hoe hij die liefde moest tonen: door heilige dienst op de allereerste plaats te stellen en Christus’ kudde, zijn trouwe volgelingen, te voeden en te weiden (Johannes 21:4-17).

Op die manier bevestigde Jezus dat Petrus nog steeds bruikbaar voor hem en voor zijn Vader was. Onder Christus’ leiding zou Petrus een waardevolle rol in de gemeente vervullen. Wat een krachtig bewijs dat Jezus hem volledig vergeven had! Die barmhartigheid raakte Petrus, en hij deed er zijn voordeel mee.

Petrus kweet zich jarenlang trouw van zijn taak. Hij versterkte zijn broeders, zoals Jezus hem op de avond voor Zijn dood had opgedragen. Petrus deed vriendelijk en geduldig zijn best om Christus’ volgelingen te weiden en te voeden. De man die Simon heette, ging leven naar de naam die Jezus hem had gegeven — Petrus (Rots) — doordat hij een stabiele, sterke, betrouwbare kracht in de gemeente werd. Veel bewijzen daarvan zien we in de twee hartelijke, persoonlijke brieven die Petrus schreef en die waardevolle boeken van de Bijbel werden. Uit die brieven blijkt ook dat Petrus de les in vergevensgezindheid die hij van Jezus had geleerd, nooit is vergeten (1 Petrus 3:8, 9; 4:8).

Laten ook wij die les leren. Vragen we God dagelijks om vergeving van de vele fouten die we maken? Aanvaarden we die vergeving dan ook en geloven we in de reinigende kracht ervan? En vergeven we ook de mensen om ons heen? Dan volgen we het geloof van Petrus na — en de barmhartigheid van zijn Meester.

[Inzet op blz. 22]

Petrus deed veel waarvoor hij de vergeving van zijn Meester nodig had, maar wie van ons heeft niet elke dag vergeving nodig?

[Illustratie op blz. 23]

„De Heer keerde zich om en keek Petrus aan”

[Illustratie op blz. 24]

’De Heer is aan Simon verschenen!’