Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Nader dicht tot God

„Breng mij bij u terug”

„Breng mij bij u terug”

Heb je Jehovah vroeger gediend? Heb je erover nagedacht hem weer te gaan dienen maar vraag je je af of hij je wel terug wil? Lees dan alsjeblieft dit artikel en ook het volgende. Ze zijn speciaal voor jou geschreven.

„IK VROEG Jehovah of hij me alsjeblieft wilde terugnemen en me wilde vergeven dat ik hem pijn had gedaan.” Dat zei een vrouw die ver afgedwaald was van de christelijke normen die ze van haar ouders had meegekregen. Voel je met haar mee? Vraag je je af: Hoe denkt Jehovah over mensen die hem vroeger dienden? Is hij ze vergeten? Wil hij dat ze terugkomen? Die vragen worden beantwoord in het Bijbelboek Jeremia. De antwoorden zijn echt hartverwarmend. (Lees Jeremia 31:18-20.)

Kijk eens naar de achtergrond van deze verzen. In 740 v.Chr., tientallen jaren voordat Jeremia leefde, liet Jehovah de inwoners van het tienstammenrijk Israël door de Assyriërs gevangennemen. * Hij liet deze ramp toe als straf voor de zware zonden van zijn volk, dat elke keer weer de waarschuwingen van Zijn profeten had genegeerd (2 Koningen 17:5-18). Veranderde hun houding door de moeilijke omstandigheden tijdens hun verbanning, toen ze gescheiden waren van hun God en ver weg van hun vaderland? Dacht Jehovah niet meer aan ze? Zou hij ze ooit terug laten komen?

Ze hebben spijt

Toen het volk gevangenzat gingen ze beseffen dat ze fout waren geweest. Jehovah zag hun oprechte berouw. Kijk eens hoe Jehovah de houding en gevoelens beschrijft van de verbannen Israëlieten, hier als groep Efraïm genoemd.

„Ik heb beslist gehoord hoe Efraïm zich beklaagde”, zegt Jehovah (vers 18). Hij hoorde hoe de Israëlieten de gevolgen van hun zonden betreurden. De uitdrukking ’zich beklagen’ kan volgens een Bijbelgeleerde „schudden of heen en weer bewegen” betekenen. Ze waren als een opstandige zoon die vol spijt zijn hoofd schudt als hij nadenkt over de puinhoop die hij van zijn leven heeft gemaakt en verlangt naar het leven dat hij thuis had (Lukas 15:11-17). Wat zei het volk dan?

„Gij hebt mij gecorrigeerd, (...) gelijk een kalf dat niet afgericht is” (vers 18). De Israëlieten gaven toe dat ze de straf hadden verdiend. Ze hadden zich namelijk gedragen als een kalf dat niet was afgericht. Deze vergelijking kan betekenen dat ze als een jonge stier waren geweest die „de prikstok niet had hoeven voelen als hij niet tegen het juk in opstand was gekomen”, zegt een naslagwerk.

„Doe mij terugkeren en ik zal prompt terugkeren, want gij zijt Jehovah, mijn God” (vers 18). Nederig baden ze tot Jehovah. Ze waren op het slechte pad terechtgekomen maar smeekten nu of hij ze wilde helpen weer zijn goedkeuring te krijgen. De Nieuwe Bijbelvertaling zegt hier: „Breng mij bij u terug.”

„Ik [gevoelde] spijt. (...) Ik werd beschaamd en ik voelde mij ook te schande gemaakt” (vers 19). Het volk had spijt dat ze gezondigd hadden. Ze gaven toe dat ze fout waren. Ze schaamden zich en voelden zich ellendig (Lukas 15:18, 19, 21).

De Israëlieten hadden berouw. Ze waren heel verdrietig, bekenden hun zonden aan God en stopten met hun slechte gedrag. Zou God gevoelig zijn voor hun berouw? Zou hij ze terug laten komen?

Jehovah voelt mee en helpt

Jehovah had een speciale band met de Israëlieten. Hij zei: „Ik ben Israël tot een Vader geworden; en wat Efraïm betreft, hij is mijn eerstgeborene” (Jeremia 31:9). Welke lieve vader zou een zoon die echt spijt heeft niet met open armen ontvangen? Kijk eens hoe Jehovah zijn vadergevoel voor zijn volk onder woorden brengt.

„Is Efraïm mij een dierbare zoon, of een troetelkind? Want in de mate dat ik tegen hem spreek, zal ik hem zonder mankeren verder gedenken” (vers 20). Wat een lieve woorden! Als een strenge maar goede vader moest Jehovah wel ’spreken tegen’ zijn kinderen: hij moest ze steeds weer waarschuwen voor hun zondige gedrag. Toen ze koppig weigerden te luisteren, liet hij ze in ballingschap gaan; eigenlijk stuurde hij ze weg. Maar ook al moest hij ze straffen, hij vergat ze niet. Dat zou hij niet kunnen. Een goede vader vergeet zijn kinderen niet. Hoe voelde Jehovah zich toen hij zag dat zijn kinderen echt spijt hadden?

„Daarom zijn mijn ingewanden onstuimig geworden om hem. * Ik zal mij beslist over hem erbarmen” (vers 20). Jehovah verlangde heel erg naar zijn kinderen. Hun oprechte berouw raakte zijn hart, en hij wilde heel graag dat ze bij hem terugkwamen. Net als de vader in Jezus’ verhaal over de verloren zoon werd Jehovah „door medelijden bewogen” en zag hij ernaar uit zijn kinderen terug te nemen (Lukas 15:20).

’Jehovah heeft me teruggenomen!’

De woorden in Jeremia 31:18-20 geven een beeld van Jehovah’s tedere medegevoel en vergevingsgezindheid. Hij vergeet niemand die hem ooit heeft gediend. Als zo iemand wil terugkomen, vergeeft Jehovah hem graag (Psalm 86:5). Hij zal iemand die zich met een hart vol berouw tot hem richt, nooit afwijzen (Psalm 51:17). Hij zal hem juist met open armen ontvangen (Lukas 15:22-24).

De vrouw die in het begin werd genoemd, nam het initiatief om tot Jehovah terug te keren en ging naar een vergadering van Jehovah’s Getuigen. Ze moest eerst haar eigen negatieve gevoelens overwinnen. „Ik had het gevoel dat ik waardeloos was”, vertelt ze. Maar de ouderlingen van de gemeente moedigden haar aan en hielpen haar weer geestelijk sterk te worden. Vol waardering zegt ze: „Het is zo geweldig dat Jehovah me heeft teruggenomen!”

Als jij Jehovah vroeger hebt gediend en erover nagedacht hebt hem weer te gaan dienen, ben je van harte welkom in de plaatselijke gemeente van Jehovah’s Getuigen. Vergeet niet dat Jehovah meelevend en vergevingsgezind is wanneer iemand die berouw heeft hem smeekt: „Breng mij bij u terug.”

Bijbelleesgedeelte voor april:

Jeremia 17-31

[Voetnoten]

^ ¶2 Eeuwen daarvoor, in 997 v.Chr., werden de Israëlieten in twee koninkrijken verdeeld: het zuidelijke tweestammenrijk Juda en het noordelijke tienstammenrijk Israël. Het laatste werd ook wel Efraïm genoemd, naar de belangrijkste stam.

^ ¶16 Een handleiding voor Bijbelvertalers zegt over deze beeldspraak van onrustige ingewanden: „Voor de Joden waren de inwendige delen van het lichaam de bron van de emoties.”