Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vragen van lezers

Vragen van lezers

In het verleden had onze lectuur het vaak over ‘beelden’ en ‘tegenbeelden’, maar de laatste jaren bijna niet meer. Wat is de reden daarvoor?

De Wachttoren van 1 juli 1952 definieerde de termen ‘beeld’ en ‘tegenbeeld’ als volgt: ‘Een beeld is een voorstelling of afbeelding van iets wat op een of ander tijdstip in de toekomst zal geschieden. Het tegenbeeld is de werkelijkheid van hetgeen door het beeld wordt voorgesteld. Het beeld kan terecht een schaduw worden genoemd; het tegenbeeld de werkelijkheid.’

Jaren geleden stond in onze lectuur dat getrouwe mannen en vrouwen als Debora, Elihu, Jefta, Job, Rachab, Rebekka en vele anderen ‘beelden’ of ‘schaduwen’ waren van de gezalfden of van de grote schare (Openb. 7:9). Er werd gedacht dat Jefta, Job en Rebekka een afschaduwing waren van de gezalfden; Debora en Rachab zouden de grote schare afbeelden. Maar de laatste jaren maken we dat soort vergelijkingen niet meer. Waarom niet?

BEELD

Het paschalam dat in het oude Israël werd geofferd, was een ‘beeld’ of ‘schaduw’ (Num. 9:2).

TEGENBEELD

Paulus identificeerde Christus als ‘ons Pascha’ (1 Kor. 5:7).

Het idee dat bepaalde personen een afschaduwing zijn van iets groters, is op zich niet vreemd. De Bijbel zelf maakt duidelijk dat dit soms het geval is. In Galaten 4:21-31 heeft Paulus het bijvoorbeeld over ‘een symbolisch drama’ waarin twee vrouwen een rol spelen. Hagar, Abrahams slavin, stelt het letterlijke Israël voor, dat een verbintenis had met Jehovah door de Wet van Mozes. Sara, ‘de vrije vrouw’, staat symbool voor Gods vrouw, het hemelse deel van zijn organisatie. In zijn brief aan de Hebreeën brengt Paulus de koning-priester Melchizedek in verband met Jezus; hij wijst daarbij op specifieke overeenkomsten tussen hen (Hebr. 6:20; 7:1-3). Ook vergelijkt Paulus de profeet Jesaja en zijn zonen met Jezus en zijn gezalfde volgelingen (Hebr. 2:13, 14). We weten zeker dat deze vergelijkingen juist zijn, omdat Paulus ze onder inspiratie opschreef.

Maar zelfs als de Bijbel zegt dat iemand een afschaduwing is van iemand anders, moeten we niet de conclusie trekken dat elk detail of voorval in het leven van die persoon iets groters afbeeldt. Hoewel Paulus bijvoorbeeld zegt dat Melchizedek een afschaduwing is van Jezus, zegt hij niets over het voorval waarbij Melchizedek brood en wijn bij Abraham bracht nadat die vier koningen had verslagen. Daarom is er geen Bijbelse basis om in dat voorval een verborgen betekenis te zoeken (Gen. 14:1, 18).

In de eeuwen na Christus’ dood hebben sommige schrijvers zich ertoe laten verleiden overal beeldspraak in te zien. Over de leringen van Origenes, Ambrosius en Hiëronymus zegt The International Standard Bible Encyclopaedia: ‘Ze zochten naar zinnebeeldige voorstellingen, en vonden die natuurlijk ook, in zelfs de meest onbeduidende gebeurtenissen in de Bijbel. Ook in de eenvoudigste en meest alledaagse situaties werden de ingewikkeldste [verborgen] waarheden gezocht (...), zelfs in het aantal vissen dat de discipelen vingen in de nacht waarin de opgestane Verlosser aan hen verscheen — het is verbazingwekkend wat voor betekenissen sommigen aan dat aantal, 153, hebben willen toekennen!’

Augustinus van Hippo heeft uitvoerig geschreven over de keer dat Jezus ongeveer vijfduizend man voedde met vijf gerstebroden en twee vissen. Omdat gerst werd beschouwd als inferieur aan tarwe, trok Augustinus de conclusie dat de vijf broden een afbeelding moesten zijn van de vijf boeken van Mozes (de inferieure gerst stond dan voor het idee dat het ‘Oude Testament’ inferieur zou zijn). En de twee vissen? Hij zag reden om ze te vergelijken met een koning en een priester. Een andere geleerde die graag naar beelden en tegenbeelden zocht, verbond symbolische betekenis aan het voorval dat Jakob het eerstgeboorterecht van Esau kocht voor een rood gerecht. Volgens hem verwees dat naar Jezus die de hemelse erfenis voor de mensheid kocht met zijn rode bloed!

Lijken zulke interpretaties misschien vergezocht? Dan zul je begrijpen wat het probleem is. Mensen kunnen niet weten welke gebeurtenissen in de Bijbel afschaduwingen zijn van komende dingen, en welke niet. Daarom is dit de beste benadering: We bezien een persoon, voorwerp of gebeurtenis als afschaduwing van iets anders wanneer de Bijbel dat zelf zegt. Maar we moeten terughoudend zijn in het toekennen van symbolische betekenissen als daar geen duidelijke Bijbelse basis voor is.

Hoe kunnen we dan voordeel trekken van de gebeurtenissen en voorbeelden die we in de Bijbel lezen? In Romeinen 15:4 schrijft Paulus: ‘Alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben.’ Paulus maakte duidelijk dat de gebeurtenissen die in de Schriften waren opgetekend, krachtige lessen bevatten voor zijn gezalfde broeders en zusters in de eerste eeuw. Maar natuurlijk zijn die lessen nuttig voor al Jehovah’s aanbidders — of ze nu gezalfd zijn of bij de ‘andere schapen’ horen, of ze nu in de laatste dagen leven of vroeger hebben geleefd (Joh. 10:16; 2 Tim. 3:1).

De meeste Bijbelverslagen moeten we dus niet uitsluitend op één tijdsperiode toepassen of op één specifieke groep mensen (gezalfden of de grote schare). In plaats daarvan kunnen Jehovah’s aanbidders uit beide groepen en van alle generaties veel van de lessen op zichzelf toepassen. Daarom hoeven we bijvoorbeeld de toepassing van het boek Job niet te beperken tot wat de gezalfden tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben meegemaakt. Veel aanbidders van Jehovah — mannen en vrouwen, gezalfden en leden van de grote schare — hebben beproevingen meegemaakt die lijken op die van Job en ‘gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen, dat Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is’ (Jak. 5:11).

Denk eens aan onze oudere zusters die net zo trouw zijn als Debora, fijne jonge ouderlingen die net zo wijs zijn als Elihu, moedige pioniers die net zo ijverig zijn als Jefta en getrouwe broeders en zusters die net zo geduldig zijn als Job! Zijn we niet dankbaar dat Jehovah ervoor heeft gezorgd dat ‘alle dingen die eertijds werden geschreven’ bewaard zijn gebleven, ‘opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben’?

Om deze redenen probeert onze lectuur tegenwoordig niet meer allerlei beelden en tegenbeelden te vinden. In plaats daarvan ligt de nadruk op de waardevolle lessen die we uit Bijbelverslagen kunnen leren.