Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

COVERONDERWERP | HOE DENKT GOD OVER OORLOG?

Gods kijk op oorlog in het verre verleden

Gods kijk op oorlog in het verre verleden

Het volk werd onderdrukt. Ze bleven tot God om hulp bidden, maar er gebeurde niets — tenminste, niet meteen. Het waren de Israëlieten, Gods volk in het verre verleden. Ze werden onderdrukt door het machtige Egypte (Exodus 1:13, 14). De Israëlieten wachtten jarenlang op bevrijding van de Egyptische wreedheid. Uiteindelijk was het tijd voor God om in te grijpen (Exodus 3:7-10). Uit de Bijbel blijkt dat God zelf oorlog voerde tegen de Egyptenaren. Hij strafte Egypte met verschrikkelijke plagen en vernietigde vervolgens de farao en zijn leger in de Rode Zee (Psalm 136:15). God bewees dat hij bereid was oorlog te voeren voor zijn volk (Exodus 15:3, 4).

Uit Gods oorlog tegen de Egyptenaren blijkt dat hij niet alle oorlogen afkeurt. Soms gaf hij het volk Israël toestemming om oorlog te voeren. Ze moesten bijvoorbeeld de strijd aangaan met de Kanaänieten, een heel slecht volk (Deuteronomium 9:5; 20:17, 18). God gaf koning David de opdracht oorlog te voeren tegen de onderdrukkende Filistijnen en vertelde zelfs hoe hij kon winnen (2 Samuël 5:17-25).

Uit die verslagen in de Bijbel blijkt dat als de Israëlieten werden onderdrukt of bedreigd, God oorlog gebruikte om zijn volk en de ware aanbidding te beschermen. Let eens op de volgende drie belangrijke punten en hoe we die terugzien in zo’n oorlog van God.

  1. ALLEEN GOD BEPAALDE WIE OORLOG MOCHT VOEREN. Bij één gelegenheid zei God tegen de Israëlieten: ‘Gij zult in dit geval niet hoeven te strijden.’ Waarom niet? Omdat God voor ze zou strijden (2 Kronieken 20:17; 32:7, 8). Hij deed dat vaker, net als in het eerder genoemde geval met de Egyptenaren. Bij andere gelegenheden droeg God Israël op oorlogen te voeren die hij goedkeurde, oorlogen die te maken hadden met het innemen en verdedigen van het beloofde land (Deuteronomium 7:1, 2; Jozua 10:40).

  2. ALLEEN GOD BEPAALDE WANNEER ZO’N OORLOG ZOU PLAATSVINDEN. Gods aanbidders moesten geduldig wachten totdat God het tijd vond om te strijden tegen de onderdrukking en slechtheid om hen heen. Ze mochten niet zelf het initiatief nemen. Als ze dat wel deden, verloren ze Gods goedkeuring. Uit de Bijbel blijkt zelfs dat wanneer de Israëlieten een oorlog begonnen die God niet had goedgekeurd, de gevolgen vaak rampzalig waren. *

  3. Hoewel God oorlog voerde tegen de Kanaänieten, redde hij enkelen van hen, zoals Rachab en haar familie

    GOD IS NIET BLIJ MET DE DOOD VAN MENSEN, OOK NIET ALS HET SLECHTE MENSEN ZIJN. Jehovah, God, is de Bron van het leven en de Maker van de mens (Psalm 36:9). Hij wil dus niet dat mensen doodgaan. Helaas zijn er mensen die bewust anderen onderdrukken of zelfs doden (Psalm 37:12, 14). Om een eind aan die slechtheid te maken, heeft God oorlog tegen zulke slechte mensen soms toegestaan. Maar in de jaren dat de Israëlieten die oorlogen voerden, bleef hij toch ‘vol medelijden’ en ‘geduldig’ ten opzichte van de tegenstanders van Israël (Psalm 86:15, Groot Nieuws Bijbel). Hij zei bijvoorbeeld dat voordat de Israëlieten tegen een stad gingen strijden, ze ‘vredesvoorwaarden moesten aankondigen’. Daardoor zouden de inwoners de kans hebben hun gedrag te veranderen en oorlog te vermijden (Deuteronomium 20:10-13). Hieruit bleek dat God meende wat hij zei: ‘De dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft’ (Ezechiël 33:11, 14-16, De Nieuwe Bijbelvertaling). *

Uit het voorgaande blijkt dat oorlog voor God in het verre verleden een aanvaardbare manier was om een eind te maken aan allerlei vormen van onderdrukking en slechtheid. Maar God, en niet mensen, bepaalde wanneer zo’n oorlog zou plaatsvinden en wie erbij betrokken zou zijn. Voerde God graag en op een gewelddadige manier oorlog? Integendeel. God haat geweld (Psalm 11:5). Ging God anders over oorlog denken toen zijn Zoon, Jezus Christus, in de eerste eeuw aan zijn werk op aarde begon?

^ ¶7 God had de Israëlieten bij één gelegenheid bijvoorbeeld verboden oorlog te voeren tegen de Amalekieten en de Kanaänieten. Ze deden dat toch en werden verslagen (Numeri 14:41-45). Jaren later voerde de getrouwe koning Josia een oorlog die niet door God was goedgekeurd. Die impulsieve actie kostte hem zijn leven (2 Kronieken 35:20-24).

^ ¶8 De Israëlieten kondigden geen vredesvoorwaarden aan voor hun oorlog tegen de Kanaänieten. Waarom niet? Omdat de Kanaänieten al 400 jaar de tijd hadden gehad om hun slechte gedrag te veranderen. Tegen de tijd dat de Israëlieten tegen ze gingen strijden, waren de Kanaänieten als volk in- en inslecht (Genesis 15:13-16). Ze moesten dus vernietigd worden. Maar afzonderlijke Kanaänieten die hun gedrag wel hadden veranderd, werden gered (Jozua 6:25; 9:3-27).