Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

SIERRA LEONE EN GUINEE

Ontsnapt aan rebellensoldaten

Andrew Baun

Ontsnapt aan rebellensoldaten
  • GEBOREN 1961

  • GEDOOPT 1988

  • BIJZONDERHEDEN Gewone pionier in Pendembu (Eastern Province, Sierra Leone) toen in 1991 de oorlog uitbrak.

OP EEN middag trokken rebellen onze stad binnen en vuurden twee uur lang hun geweren in de lucht af. Er waren jonge tieners bij die nauwelijks hun wapen konden dragen. Ze waren erg vuil, hadden wild, onverzorgd haar en leken onder de invloed van drugs te zijn.

De dag daarna begon het moorden. Mensen werden wreed verminkt of geëxecuteerd. Vrouwen werden verkracht. Het was een chaos. Broeder Amara Babawo en zijn gezin en vier geïnteresseerden zochten hun toevlucht in mijn huis. We waren doodsbang.

Al gauw verscheen er een rebellencommandant die ons beval ons de volgende ochtend te melden voor militaire training. We waren vastbesloten neutraal te blijven, hoewel weigeren de dood betekende. We baden het grootste deel van die nacht. Na vroeg opgestaan te zijn, bespraken we de dagtekst en wachtten op de komst van de rebellen. Ze zijn nooit gekomen.

„Jullie lezen de dagtekst. Jullie moeten Jehovah’s Getuigen zijn”

Later vorderden een officier van de rebellen en vier van zijn mannen mijn huis. Ze zeiden dat we moesten blijven, dus bleven we thuis geregeld vergaderingen houden en de dagtekst bespreken. Een paar soldaten zeiden: „Jullie lezen de dagtekst. Jullie moeten Jehovah’s Getuigen zijn.” Ze waren niet in de Bijbel geïnteresseerd, maar ze hadden respect voor ons.

Op een dag kwam er een hoge bevelhebber om de manschappen te inspecteren die bij mij thuis ingekwartierd waren. Hij salueerde voor broeder Babawo en schudde hem de hand. De bevelhebber wendde zich tot de soldaten en blafte: „Deze man is mijn baas en jullie baas. Als er één haar van zijn hoofd of van de anderen hier gekrenkt wordt, hebben jullie een probleem. Begrepen?” „Ja commandant!”, antwoordden ze. Vervolgens gaf de bevelhebber ons een brief waarin het Revolutionair Verenigd Front opdracht kreeg ons geen kwaad te doen omdat we vreedzame burgers waren.

Enkele maanden later begonnen rebellenpartijen elkaar te bevechten, dus vluchtten we naar het aangrenzende Liberia. Daar werden we door een andere rebellengroep bedreigd. „We zijn Jehovah’s Getuigen”, vertelden we hun. „Wat staat er dan in Johannes 3:16?”, vroeg een soldaat. Toen we het vers opzeiden, liet hij ons gaan.

Later ontmoetten we een andere rebellencommandant die broeder Babawo en mij beval met hem mee te gaan. We vreesden voor ons leven. Toen vertelde de rebel ons dat hij voor de oorlog met de Getuigen had gestudeerd. Hij gaf ons geld en nam een brief van ons mee en bracht die naar de broeders in een naburige gemeente. Kort daarna kwamen er twee broeders met hulpgoederen en brachten ons in veiligheid.