Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

SIERRA LEONE EN GUINEE

1991-2001 Een ’smeltoven van ellende’ — Jes. 48:10 (Deel 2)

1991-2001 Een ’smeltoven van ellende’ — Jes. 48:10 (Deel 2)

Bethel aangevallen!

In februari 1998 ontketenden regeringssoldaten en troepen van de Waarnemersgroep van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOMOG) een grootscheeps offensief om de rebellen uit Freetown te verdrijven. Helaas kwam tijdens het felle gevecht één broeder om het leven door een verdwaalde granaat.

Zo’n 150 verkondigers zochten hun toevlucht in de zendelingenhuizen in Kissy en Cockerill. Laddie Sandy, een van de twee nachtwachten van Bethel, vertelt: „Toen Philip Turay en ik laat op een avond dienst hadden, verschenen er twee gewapende RUF-rebellen bij Bethel en eisten dat we de glazen deuren naar de lobby opendeden. Terwijl Philip en ik maakten dat we wegkwamen, schoten ze herhaaldelijk op het slot. Dat hield het opmerkelijk genoeg en het kwam niet bij ze op de glazen panelen eruit te schieten. Ze gingen gefrustreerd weg.

Twee avonden later kwamen de rebellen terug met twintig vastberaden, goed toegeruste kameraden. Vlug waarschuwden we de Bethelfamilie en holden naar een al afgesproken schuilplaats in de kelder. We verborgen ons met z’n zevenen in het donker achter twee grote tonnen, bevend van angst. Deze keer schoten de rebellen het deurslot kapot en drongen het huis binnen. ’Zoek die Jehovah’s Getuigen en snijd ze de keel door’, blafte er een. We bleven stilletjes gehurkt zitten terwijl ze zeven uur lang het gebouw doorzochten en plunderden. Tevreden met hun werk van die nacht vertrokken ze uiteindelijk.

We pakten onze persoonlijke bezittingen bij elkaar en renden naar het zendelingenhuis in Cockerill — het oude Bethelhuis — verderop langs de weg. Onderweg werden we door een andere groep rebellen beroofd. We kwamen totaal van slag maar dankbaar dat we nog leefden bij het zendelingenhuis aan. Na een paar dagen uitgerust te hebben, gingen we naar Bethel terug om de troep op te ruimen.”

Twee maanden later, toen de stad in handen was van ECOMOG-militairen, begonnen de zendelingen uit Guinee terug te komen. Ze konden echter niet vermoeden dat hun verblijf van korte duur zou zijn.

„Operation No Living Thing”

Acht maanden later, in december 1998, genoten honderden afgevaardigden in het National Stadium van Freetown van het „Gods weg ten leven”-districtscongres. Plotseling hoorden ze een doffe dreun en steeg er een rookpluim uit de heuvels op. Het rebellenleger was terug!

De daaropvolgende dagen werd de situatie in Freetown erger. Het bijkantoorcomité charterde een klein vliegtuig en evacueerde twaalf zendelingen, acht buitenlandse Bethelieten en vijf bouwvrijwilligers naar Conakry. Drie dagen later, op 6 januari 1999, begonnen de rebellen aan een wrede moordcampagne die ze „Operation No Living Thing” noemden. Met schrikbarend geweld terroriseerden ze Freetown en slachtten zo’n zesduizend burgers af. De rebellen amputeerden in het wilde weg armen en benen, ontvoerden honderden kinderen en verwoestten duizenden gebouwen.

Een zeer geliefde broeder, Edward Toby, werd wreed vermoord. Ruim tweehonderd getraumatiseerde verkondigers werden óf op Bethel óf in het zendelingenhuis in Cockerill gehuisvest. Anderen verborgen zich in hun woning. De Getuigen die hun toevlucht hadden gezocht in het zendelingenhuis in Kissy, aan de oostkant van de stad, hadden dringend medicijnen nodig. Maar het was levensgevaarlijk de stad door te gaan. Wie wilden het riskeren? Laddie Sandy en Philip Turay, de onverschrokken nachtwachten van Bethel, boden zich onmiddellijk aan.

„Het was een chaos in de stad”, vertelt Philip. „Rebellensoldaten bemanden talrijke checkpoints en mishandelden mensen in het wilde weg. Er was een streng uitgaansverbod van kracht, van halverwege de middag tot halverwege de ochtend, zodat onze mogelijkheid tot reizen beperkt was. Twee dagen nadat we op pad waren gegaan, bereikten we het zendelingenhuis in Kissy, maar moesten constateren dat het was geplunderd en in brand gestoken.

Toen we in de omgeving op zoek gingen, vonden we een van onze broeders, Andrew Caulker, die afschuwelijke hoofdwonden had. Rebellen hadden hem vastgebonden en hem herhaaldelijk met een bijl geslagen. Verbazingwekkend genoeg had hij het overleefd en had hij kunnen ontsnappen. We brachten hem snel naar het ziekenhuis, waar hij langzaam herstelde. Later diende hij als gewone pionier.”

(Van links naar rechts) Laddie Sandy, Andrew Caulker en Philip Turay

Andere Getuigen bleven voor de dood of letsel gespaard door hun reputatie als neutrale christenen. Een broeder vertelt: „De rebellen eisten dat we een witte band om ons hoofd droegen en op straat dansten als teken dat we aan hun kant stonden. ’Als jullie weigeren, hakken we je arm of been eraf of vermoorden we je’, zeiden ze tegen ons. Doodsbang stapten mijn vrouw en ik opzij, in stilte biddend om Jehovah’s hulp. Een jonge buurman die met de rebellen samenwerkte en besefte wat er aan de hand was, zei tegen de commandant van de rebellen: ’Dit is onze „broeder”. Hij bemoeit zich niet met politiek, dus gaan wij in zijn plaats dansen.’ Daarmee tevreden draaide de commandant zich om, en we gingen snel naar huis.”

Toen er een griezelige rust over de stad neerdaalde, hervatten de broeders voorzichtig de vergaderingen en de velddienst. De verkondigers droegen congresbadges om zich bij checkpoints te identificeren. Broeders en zusters die in de lange rijen bij de checkpoints stonden te wachten, raakten bedreven in het beginnen van Bijbelse gesprekken.

Omdat er in de stad een nijpend tekort aan van alles was, stuurde het Britse bijkantoor per vliegtuig tweehonderd dozen hulpgoederen. Billie Cowan en Alan Jones vlogen van Conakry naar Freetown en loodsten de zending langs een reeks checkpoints. De zending bereikte Bethel vlak voor de avondklok. James Koroma maakte koerierstochten naar Conakry en kwam dan met lectuur en andere onmisbare goederen terug. Een deel van dit geestelijke voedsel werd naar geïsoleerde verkondigers in Bo en Kenema doorgestuurd.

De aankomst van hulpgoederen in Freetown

Op 9 augustus 1999 begonnen de zendelingen in Conakry naar Freetown terug te keren. Het jaar daarop verdreef een Engels expeditieleger de rebellen uit Freetown. Er werd nog een tijdlang sporadisch gevochten, maar in januari 2002 werd de oorlog beëindigd verklaard. Als gevolg van het elf jaar durende conflict waren er 50.000 mensen omgekomen en 20.000 verminkt; 300.000 huizen waren verwoest en 1,2 miljoen mensen waren ontheemd.

Hoe was het Jehovah’s organisatie vergaan? Het was duidelijk dat Jehovah de organisatie had beschermd en gezegend. Tijdens het conflict waren er zo’n zevenhonderd mensen gedoopt. Honderden Getuigen waren uit het oorlogsgebied gevlucht, maar het aantal verkondigers in Sierra Leone was met 50 procent toegenomen. Guinee had een toename in verkondigers van ruim 300 procent! Belangrijker was nog dat Gods volk rechtschapen was gebleven. In een ’smeltoven van ellende’ hadden ze blijk gegeven van een onwrikbare christelijke eenheid en liefde en waren ze ’zonder ophouden blijven onderwijzen en het goede nieuws blijven bekendmaken’ (Jes. 48:10; Hand. 5:42).