Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De gemeente Surabaya (1954)

INDONESIË

De komst van zendelingen

De komst van zendelingen

In juli 1951 kwam de kleine gemeente van Jakarta samen om Peter Vanderhaegen welkom te heten, de eerste zendeling van Gilead die naar Indonesië kwam. In datzelfde jaar kwamen er vanuit Australië, Duitsland en Nederland nog 13 zendelingen naar Indonesië, waardoor het aantal verkondigers in het land bijna verdubbelde.

Fredrika Renskers, een zendelinge uit Nederland, zei: ‘Ik dacht dat ik bij het huis-aan-huiswerk vooral gebaren zou moeten gebruiken. Maar omdat zo veel mensen Nederlands konden spreken, predikte ik in het begin vooral in die taal.’ Ronald Jacka uit Australië vertelde: ‘Sommigen van ons gebruikten een getuigeniskaart met daarop een korte presentatie in het Indonesisch. Voordat ik bij iemand aanklopte, keek ik op die kaart om de woorden uit mijn hoofd te kunnen opzeggen.’

De zendelingen namen het voortouw in de prediking, en het aantal verkondigers groeide binnen een jaar van 34 naar 91. Op 1 september 1951 werd er een bijkantoor van het Wachttorengenootschap geopend in het huis van André Elias in Centraal-Jakarta. Ronald Jacka werd aangesteld als bijkantoordienaar.

Prediken in nieuwe gebieden

In november 1951 werd Peter Vanderhaegen toegewezen aan Manado (Noord-Sulawesi), waar Theo Ratu en zijn vrouw een kleine groep hadden opgericht. Veel mensen in dat gebied waren belijdend christen en hadden veel respect voor de Bijbel. De Getuigen werden vaak binnengevraagd om Bijbelse leringen uit te leggen. Meestal spraken ze dan met groepjes van tien personen. Een kwartier later luisterden er al 50 personen mee. En binnen het uur moest de bespreking naar de voortuin verplaatst worden, waar het aantal aanwezigen uitgroeide tot ongeveer 200.

Begin 1952 begonnen Albert en Jean Maltby een zendelingenhuis in Surabaya (Oost-Java), de op een na grootste stad van Indonesië. Er kwamen zes zendelingen bij ze wonen: Gertrud Ott, Fredrika Renskers, Susie en Marian Stoove, Eveline Platte en Mimi Harp. Fredrika Renskers vertelt: ‘De plaatselijke bevolking bestond voornamelijk uit gematigde moslims. Ze waren erg vriendelijk. Het leek wel of veel mensen op de waarheid zaten te wachten, dus het was niet moeilijk om Bijbelstudies te beginnen. Binnen drie jaar bestond de gemeente in Surabaya uit 75 verkondigers.’

Zendelingenhuis in Jakarta

Ongeveer rond die tijd schreef Azis, een moslim uit Padang (West-Sumatra), het bijkantoor om hulp om de Bijbel beter te begrijpen. Azis had in de jaren 30 met pioniers uit Australië gestudeerd, maar was tijdens de Japanse overheersing alle contact met hen verloren. Maar nu had hij een brochure gevonden die was uitgegeven door Jehovah’s Getuigen. Hij schreef: ‘Toen ik achterop de brochure een adres in Jakarta zag, gaf dat me weer hoop!’ Het bijkantoor stuurde snel Frans van Vliet, een kringopziener, naar Padang. Frans ontdekte dat Azis met een buurman, Nazar Ris, over de waarheid had gesproken. Nazar was ambtenaar, en hij wilde God ook leren kennen. Beide mannen en hun gezinnen werden Getuigen. Azis werd een trouwe ouderling. Nazar Ris werd speciale pionier en veel van zijn kinderen dienen Jehovah nu ijverig.

Frans van Vliet en zijn jongere zus Nel

Kort daarna bezocht Frans van Vliet een inactieve broeder uit Nederland, die in Balikpapan (Oost-Kalimantan) een olieraffinaderij aan het herbouwen was die tijdens de oorlog zwaar was beschadigd. Frans ging met de broeder in de velddienst en moedigde hem aan om met een aantal geïnteresseerde personen te studeren. Tegen de tijd dat de broeder naar Nederland terugkeerde, had hij in Balikpapan een kleine groep opgericht.

Een tijdje later verhuisde een pasgedoopte zuster, Titi Koetin, naar Banjarmasin (Zuid-Kalimantan). Titi predikte tot haar familie die Dajak waren en velen van hen kwamen in de waarheid. Sommigen keerden terug naar hun dorpen in het binnenland van Kalimantan, waar ze groepen oprichtten die later sterke gemeenten werden.

Meer lectuur in het Indonesisch

Met de groei van het predikingswerk groeide ook de behoefte aan lectuur in het Indonesisch. In 1951 was het boek ʻGod zij waarachtigʼ in het Indonesisch vertaald, maar omdat de overheid nieuwe spellingregels introduceerde, moest de vertaling herzien worden. * Toen het boek uiteindelijk werd uitgegeven, had het op veel lezers een positief effect.

In 1953 drukte het bijkantoor na een periode van 12 jaar weer De Wachttoren in het Indonesisch — 250 stuks. Deze gestencilde uitgave had 12 bladzijden en bevatte eerst alleen studieartikelen. Drie jaar later telde De Wachttoren 16 bladzijden en had het tijdschrift een oplage van 10.000 per maand. Een commercieel bedrijf verzorgde het drukwerk.

De maandelijkse editie van Ontwaakt! in het Indonesisch verscheen vanaf 1957 en bereikte in een mum van tijd een oplage van 10.000. Omdat er in het hele land een tekort aan papier was, moesten de broeders een aanvraag voor papier indienen. De regeringsambtenaar die de aanvraag behandelde, zei: ‘Ik vind de Menara Pengawal (De Wachttoren) een van de beste tijdschriften in Indonesië en ik ben erg blij dat ik dit verzoek voor uw nieuwe tijdschrift kan inwilligen.’

^ ¶1 Sinds 1945 is de Indonesische spelling twee keer grondig herzien, voornamelijk om de Nederlandse spellingregels te vervangen.