Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bruiloften werden gebruikt om grote vergaderingen te houden

INDONESIË

Ze bleven vergaderen

Ze bleven vergaderen

Tijdens het verbod bleven de meeste gemeenten vergaderingen houden in huizen van broeders en zusters. Maar om niet teveel aandacht te trekken, zongen ze meestal geen Koninkrijksliederen. Af en toe werd er op een vergaderplaats een inval gedaan, maar de broeders en zusters lieten zich daardoor niet uit het veld slaan.

Een familiereünie of bruiloft werd vaak als gelegenheid benut om een grotere vergadering te houden. Tagor Hutasoit legde uit: ‘Echtparen registreerden hun huwelijk en kregen een vergunning van de politie om een grote huwelijksreceptie te houden. Tijdens de receptie zat het bruidspaar op het podium en werden er een aantal Bijbelse lezingen gehouden.’

Op een zo’n bijeenkomst werd Tagor door een politieagent aangesproken.

De agent vroeg: ‘De meeste bruiloften duren maar twee of drie uur. Waarom duren die van jullie de hele dag?’

‘Sommige mensen die gaan trouwen hebben veel problemen en hebben veel raad uit Gods Woord nodig’, antwoordde Tagor.

De politieagent knikte en zei: ‘Dat klinkt logisch.’

Onder het mom van een grote huwelijksreceptie voor meerdere echtparen konden de broeders in een groot stadion in Jakarta een deel van het ‘Koninkrijkseenheid’-districtscongres van 1983 houden. Het congres werd bezocht door bijna 4000 broeders en zusters en geïnteresseerden — een nieuw hoogtepunt. Vóór het programma werden 125 mensen in besloten kring gedoopt. Later, toen het verbod niet meer zo streng gehandhaafd werd, hielden de broeders nog grotere congressen. Op een zo’n congres waren meer dan 15.000 aanwezigen.

Tijdens het verbod een bijkantoor bouwen

Tijdens de jaren 80 en 90 verzocht het bijkantoor de regering herhaaldelijk om het verbod op Jehovah’s Getuigen op te heffen. Ook Getuigen uit andere landen schreven naar de Indonesische regering en haar ambassadeurs en stelden de vraag waarom Jehovah’s Getuigen in Indonesië verboden waren. Veel ambtenaren stonden positief tegenover het opheffen van het verbod maar ze werden telkens weer tegengewerkt door het machtige directoraat-generaal Christelijke Gemeenschap.

In 1990 oordeelden de broeders dat het mogelijk zou moeten zijn om op een onopvallende locatie een nieuw bijkantoor te bouwen. In datzelfde jaar kregen ze toestemming van het Besturende Lichaam om een stuk grond te kopen in Bogor, een klein stadje dat 40 kilometer ten zuiden van Jakarta ligt. Er waren alleen weinig Getuigen die ervaring hadden in de bouw. Hoe zou het nieuwe bijkantoor dan gebouwd kunnen worden?

De oplossing kwam vanuit de internationale broederschap. De bouwplannen werden aangeleverd door de Bouwafdeling in Brooklyn en het Regionale bouwkantoor in Australië, en ongeveer 100 internationale vrijwilligers zorgden voor de nodige vakkennis tijdens dit twee jaar durende project.

Hosea Mansur, een Indonesische broeder die het aanspreekpunt was voor verschillende plaatselijke ambtenaren, vertelde: ‘Als ambtenaren die moslim waren mijn initialen, H.M., op mijn helm zagen staan, dachten ze dat de letter H voor hadji stond. Die eretitel krijgen mensen die op bedevaart zijn geweest naar Mekka. Dat zorgde ervoor dat ze me met veel respect behandelden. Door dit kleine misverstand werd het makkelijker om het werk te organiseren.’

Dit bijkantoor werd tijdens het verbod gebouwd

Het nieuwe bijkantoor werd op 19 juli 1996 ingewijd. John Barr, lid van het Besturende Lichaam, hield de inwijdingslezing. Onder de 285 aanwezigen bevonden zich 118 Bethelieten en oud-zendelingen uit veel verschillende landen, en de 59 leden van de Indonesische Bethelfamilie. Tijdens de twee dagen na het inwijdingsprogramma werd in Jakarta het ‘Boodschappers van goddelijke vrede’-districtscongres gehouden, dat bezocht werd door 8793 personen.

Jehovah bevrijdt zijn volk

In 1998 trad president Soeharto na vele jaren af en werd er een nieuwe regering gevormd. De broeders spanden zich daarom nog krachtiger in om het verbod opgeheven te krijgen.

Toen de Indonesische minister Djohan Effendi in 2001 een bezoek bracht aan New York, kreeg hij een rondleiding op Bethel in Brooklyn en sprak hij met drie leden van het Besturende Lichaam. Hij was erg onder de indruk van wat hij zag en erkende dat Jehovah’s Getuigen wereldwijd een goede reputatie hadden. Effendi stond positief tegenover het opheffen van het verbod, maar hij vertelde dat het hoofd van het Openbaar Ministerie van Indonesië, Marzuki Darusman, hierin het laatste woord had.

Ook Darusman stond positief tegenover het opheffen van het verbod, maar ambtenaren in zijn departement die de Getuigen vijandig gezind waren, bleven tijd rekken in de hoop dat hij snel vervangen zou worden. Maar op 1 juni 2001 werd Tagor Hutasoit naar het kantoor van Darusman geroepen. Hij vertelde: ‘Ik stond eerder in dat kantoor, ongeveer 25 jaar daarvoor, en toen kreeg ik een document waarin stond dat Jehovah’s Getuigen verboden waren. Maar op die dag, de laatste dag dat Darusman hoofd van het Openbaar Ministerie was, kreeg ik van hem een document waarin stond dat het verbod was opgeheven.’

Op 22 maart 2002 werd de organisatie van Jehovah’s Getuigen in Indonesië officieel geregistreerd bij het departement van Religieuze Zaken. De directeur-generaal van het departement zei tegen de vertegenwoordigers van het bijkantoor: ‘Deze registratie geeft u geen vrijheid van aanbidding. Die vrijheid komt van God. Dit registratiebewijs verklaart dat de regering uw religie officieel erkent. U hebt nu dezelfde rechten als andere religies, en de regering staat tot uw dienst.’