Doorgaan naar inhoud

7 MAART 2017
ZUID-KOREA

Dong-hyuk Shin onrechtvaardig behandeld door Zuid-Korea

Dong-hyuk Shin onrechtvaardig behandeld door Zuid-Korea

De regering van Zuid-Korea zet honderden gewetensbezwaarde dienstweigeraars gevangen. Ook degenen die gewetensbezwaren ontwikkelen terwijl ze ingeschreven staan als reservisten, worden gestraft.

Als kleine jongen wist Dong-hyuk Shin dat hij op een dag voor het leger zou worden opgeroepen. Toen dit gebeurde, gaf hij hier gehoor aan en rondde zijn dienst uiteindelijk af met een eervol ontslag in 2005. Hij werd vervolgens automatisch ingeschreven als reservist, waardoor hij de volgende acht jaar geregeld zou worden opgeroepen voor militaire training.

Kort na zijn ontslag uit het leger begon Shin de Bijbel te bestuderen. De boodschap van vrede vormde zijn geweten en bracht hem ertoe bezwaar te maken tegen militaire dienst. Toen hij in maart 2006 werd opgeroepen voor training, vertelde hij de militaire functionarissen dat zijn geweten hem niet toestond hieraan mee te doen.

Geen ruimte voor vrijheid van geweten

Zuid-Korea erkent het recht op dienstweigering wegens gewetensbezwaren niet. Momenteel worden meer dan 40 Jehovah’s Getuigen die hebben aangegeven dienst te weigeren op grond van gewetensbezwaren, opgeroepen voor militaire training voor reservisten.

Het leger negeerde Shins bezwaar tegen de training voor reservisten en stuurde hem in totaal 30 oproepen voor het jaar 2006. Shin bleef de volgende zeven jaar oproepen ontvangen. Van maart 2006 tot december 2013 werd hij 118 keer opgeroepen voor trainingen voor reservisten. * Omdat Shin elke keer respectvol weigerde zich te melden, werd hij 49 keer gerechtelijk vervolgd, verscheen hij 69 keer voor de rechter en werd er 35 keer een vonnis uitgesproken.

‘Geen andere keus’

De rechters twijfelden er niet aan dat Shin oprecht gewetensbezwaren had. In een uitspraak van 7 oktober 2014 verklaarde de rechtbank van Ulsan: ‘Het is begrijpelijk dat [Dong-hyuk Shin], toen hij een Getuige van Jehovah werd, geen andere keus had dan de onderhavige overtreding te begaan, aangezien hij geen oplossing kon vinden voor het spanningsveld tussen militaire dienstplicht en zijn innerlijke geweten en geloofsovertuiging.’

Hoewel de rechtbank begrip had voor de lastige situatie van Shin, zijn de rechtbanken in Zuid-Korea beperkt tot de regelingen in de Wet op militaire dienst. Shin heeft voor meer dan 16 miljoen won (12.997 euro) aan boetes opgelegd gekregen en is zes keer veroordeeld tot gevangenisstraffen van minstens een halfjaar, die werden vervangen door voorwaardelijke straffen. In één geval legde een rechter hem een taakstraf van 200 uur op.

Shin vertelt: ‘Ik was erg van streek en bezorgd. Het leek alsof er geen eind kwam aan deze beproeving. Dat ik zo vaak voor de rechter moest verschijnen, bezorgde ook mijn familie veel verdriet. Ik denk dat mijn moeder net zoveel heeft geleden als ik in die negen jaar, en die stress had een verwoestende invloed op haar gezondheid. Haar verdriet om mijn situatie was hartverscheurend voor me. Ook in financieel opzicht heb ik geleden. Vanwege de vele oproepen die uitliepen op gerechtelijke vervolgingen en veroordelingen, moest ik zeven keer van werk veranderen. Door de verplichting om bij de openbare terechtzittingen aanwezig te zijn, kon ik heel vaak niet op mijn werk zijn.’

Schending van internationale verdragen

Shin is tegen al zijn veroordelingen in beroep gegaan bij de Zuid-Koreaanse rechtbanken, maar is niet in het gelijk gesteld. Het Hooggerechtshof heeft zijn beroepen vier keer afgewezen. Omdat de rechtsmiddelen in Zuid-Korea zijn uitgeput, heeft Shin in juni 2016 een klacht ingediend bij het VN-Mensenrechtencomité (Comité). Hij stelt dat Zuid-Korea zijn verplichting tot naleving van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten heeft geschonden door hem steeds opnieuw op te roepen, te vervolgen en veroordelen. In de klacht werden drie dingen aan de orde gesteld:

  • De situatie waarin gewetensbezwaarde dienstweigeraars herhaaldelijk worden opgeroepen voor militaire dienst en vervolgens keer op keer worden gestraft, wordt in het internationale recht duidelijk erkend als een schending van het recht op een eerlijk proces.

  • De vele oproepen voor militaire training en de daaropvolgende strafrechtelijke vervolgingen bevestigen het duidelijke doel van de overheidsinstanties om militaire dienst af te dwingen. De aanhoudende gerechtelijke procedures beheersten Shins leven en het kleineren en criminaliseren van de op zijn geweten gebaseerde keuzes was een vernederende straf.

  • Omdat Shins bezwaren tegen militaire dienst een solide basis hebben in zijn geloofsovertuiging, voerde hij aan dat er inbreuk was gemaakt op zijn recht op vrijheid van geweten en godsdienst.

Hoop op verlichting

Shin heeft goede hoop dat zijn klacht gehoor zal vinden omdat het Comité meerdere keren heeft geoordeeld dat Zuid-Korea het recht op dienstweigering wegens gewetensbezwaren moet respecteren. * Hij kijkt uit naar een uitspraak die de bijzondere situatie van reservisten erkent. Shin licht toe: ‘Ik heb er geen spijt van dat ik ben opgekomen voor religieuze beginselen en voor mijn geweten, maar ik maak bezwaar tegen de manier waarop ik ben behandeld. Ik hoop dat de regering van Zuid-Korea het recht om dienst te weigeren vanwege gewetensbezwaren zal erkennen.’ Jehovah’s Getuigen in Zuid-Korea en in de rest van de wereld denken er net zo over.

^ ¶7 Dong-hyuk Shin werd 30 keer opgeroepen in 2006, 35 keer in 2007, 15 keer in 2008, 9 keer in 2009, 17 keer in 2010 en 12 keer in 2011. Shin werd in 2012 en 2013 niet opnieuw opgeroepen voor militaire training, maar hij werd wel verschillende malen opgeroepen voor aanvullende training die hij eerder uitgesteld of gemist had.

^ ¶18 Het VN-Mensenrechtencomité heeft in vijf publicaties vastgesteld dat Zuid-Korea artikel 18 heeft geschonden, ‘het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst’: Yeo-bum Yoon and Myung-jin Choi v. Republic of Korea, Communication No. 1321-1322/2004, U.N. Doc. CCPR/C/88/D/1321-1322/2004, 3 november 2006; Eu-min Jung et al. v. Republic of Korea, Communication No. 1593-1603/2007, U.N. Doc. CCPR/C/98/D/1593-1603/2007, 23 maart 2010; Min-kyu Jeong et al. v. Republic of Korea, Communication No. 1642-1741/2007, U.N. Doc. CCPR/C/101/D/1642-1741/2007, 24 maart 2011; Jong-nam Kim et al. v. Republic of Korea, Communication No. 1786/2008, U.N. Doc. CCPR/C/106/D/1786/2008, 25 oktober 2012; Young-kwan Kim et al. v. Republic of Korea, Communication No. 2179/2012, U.N. Doc. CCPR/C/112/D/2179/2012, 15 oktober 2014.