Het eerste boek Kronieken 29:1-30

  • Bijdragen voor tempel (1-9)

  • Davids gebed (10-19)

  • Volk is blij, Salomo koning (20-25)

  • David sterft (26-30)

29  Koning David zei tegen de hele gemeente: ‘Mijn zoon Salomo, die door God is uitgekozen,+ is jong en onervaren.*+ Het werk is groot, want het is geen tempel* voor mensen maar voor Jehovah God.+  Ik heb veel moeite gedaan om voorbereidingen te treffen voor het huis van mijn God. Ik heb gezorgd voor het goud, het zilver, het koper, het ijzer+ en het hout,+ en ook voor onyxstenen en stenen die gezet moeten worden met mortel, mozaïeksteentjes, allerlei edelstenen en een grote hoeveelheid albasten stenen.  En uit liefde voor het huis van mijn God+ geef ik naast alles wat ik al heb verzameld voor het heilige huis ook goud en zilver uit mijn persoonlijke bezit+ voor het huis van mijn God,  waaronder 3000 talenten* goud uit O̱fir+ en 7000 talenten gelouterd zilver om de wanden van de verschillende ruimten te bekleden,  het goud voor het goudwerk en het zilver voor het zilverwerk, voor al het werk dat door de ambachtslieden moet worden gedaan. Wie biedt zich vandaag vrijwillig aan om een geschenk voor Jehovah te geven?’+  De hoofden van de vaderlijke huizen, de stamhoofden van Israël, de bevelhebbers over duizend en over honderd+ en degenen die de zaken van de koning behartigden,+ boden zich vrijwillig aan.  Ze gaven voor de dienst in het huis van de ware God 5000 talenten goud, 10.000 darieken,* 10.000 talenten zilver, 18.000 talenten koper en 100.000 talenten ijzer.  Wie edelstenen had, gaf ze aan de schatkamer van het huis van Jehovah, die beheerd werd door de Gersoniet+ Jehi̱ël.+  Het gaf het volk veel vreugde die vrijwillige offers te brengen, want ze gaven de vrijwillige offers met een onverdeeld hart aan Jehovah.+ Ook koning David was bijzonder blij. 10  Toen loofde David Jehovah in aanwezigheid van de hele gemeente. Hij zei: ‘U, Jehovah, God van onze vader Israël, komt alle eer toe, voor eeuwig en altijd.* 11  U, Jehovah, bent groot,+ machtig+ en indrukwekkend, vol pracht en majesteit,*+ want alles in de hemel en op aarde is van u.+ Van u is het koninkrijk, o Jehovah.+ U bent als hoofd boven alles verheven. 12  Rijkdom en eer zijn van u afkomstig,+ en u regeert over alles.+ In uw hand zijn kracht+ en macht+ en het vermogen iedereen groot te maken+ en kracht te geven.+ 13  En nu danken we u, onze God, en loven we uw prachtige naam. 14  Wie ben ik en wat is mijn volk, dat we dit allemaal vrijwillig mogen geven? Want alles is van u afkomstig, en we geven u wat we uit uw eigen hand hebben gekregen. 15  Wij zijn voor u buitenlanders en vreemdelingen, zoals al onze voorvaders.+ Ons leven op aarde is als een schaduw+ — zonder hoop. 16  O Jehovah, onze God, al deze rijkdom die we hebben verzameld om voor u een huis te bouwen voor uw heilige naam, is uit uw hand afkomstig en het is allemaal van u. 17  Ik weet heel goed, mijn God, dat u het hart onderzoekt+ en dat u blij bent met iemand die oprecht* is.+ In de oprechtheid* van mijn hart heb ik al deze dingen vrijwillig gegeven, en ik ben bijzonder blij te zien dat uw volk dat hier aanwezig is, vrijwillige offers aan u brengt. 18  O Jehovah, God van onze voorvaders Abraham, Isaäk en Israël, help uw volk om voor altijd zo’n bereidwillige geest te hebben en u met hun hele hart te dienen.+ 19  En geef mijn zoon Salomo een onverdeeld* hart,+ zodat hij zich houdt aan uw geboden,+ richtlijnen* en voorschriften. Help hem al deze dingen te doen en de tempel te bouwen waar ik voorbereidingen voor heb getroffen.’+ 20  Daarna zei David tegen de gemeente: ‘Loof Jehovah, je God.’ En de hele gemeente loofde Jehovah, de God van hun voorvaders, en ze vielen op hun knieën en bogen diep voor Jehovah en voor de koning. 21  De volgende dag brachten ze slachtoffers aan Jehovah en offerden ze brandoffers+ aan Jehovah: 1000 jonge stieren, 1000 rammen, 1000 mannetjeslammeren en de bijbehorende drankoffers.+ Ze brachten een enorm aantal slachtoffers voor heel Israël.+ 22  Ook aten en dronken ze die dag met grote vreugde voor de ogen van Jehovah.+ Voor de tweede keer maakten ze Salomo, de zoon van David, koning. Met Jehovah als getuige zalfden ze hem tot leider+ en Za̱dok tot priester.+ 23  Zo kwam Salomo op Jehovah’s troon+ als koning in de plaats van zijn vader David. Hij was succesvol en alle Israëlieten gehoorzaamden hem. 24  Alle hoofden+ en dappere strijders+ en ook alle zonen van koning David+ onderwierpen zich aan Salomo, de koning. 25  Jehovah zorgde ervoor dat Salomo bij heel Israël in bijzonder hoog aanzien kwam te staan. Hij gaf hem meer koninklijke waardigheid dan alle koningen van Israël vóór hem hadden gehad.+ 26  David, de zoon van I̱saï, heeft over heel Israël geregeerd. 27  Hij regeerde 40 jaar over Israël. In He̱bron regeerde hij 7 jaar+ en in Jeruzalem regeerde hij 33 jaar.+ 28  Hij stierf op hoge leeftijd, na een lang en goed leven+ vol rijkdom en roem.* Zijn zoon Salomo volgde hem als koning op.+ 29  De geschiedenis van koning David staat van begin tot eind beschreven in de geschriften van de ziener Samuël, de profeet Nathan+ en de visionair Gad.+ 30  Daarin staat alles over zijn koningschap, over zijn machtige daden en over de dingen die hem, Israël en alle omliggende koninkrijken overkwamen.

Voetnoten

Of ‘teer’.
Of ‘burcht’, ‘paleis’.
Een talent woog 34,2 kg. Zie App. B14.
Een dariek was een Perzische gouden munt. Zie App. B14.
Of ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’.
Of ‘waardigheid’.
Of ‘rechtschapen’.
Of ‘eerlijkheid’.
Of ‘volledig toegewijd’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Lett.: ‘verzadigd van dagen, rijkdom en roem’.