Het eerste boek Kronieken 3:1-24

  • Afstammelingen David (1-9)

  • Koninklijke geslachtslijn David (10-24)

3  Dit zijn de zonen van David die in He̱bron werden geboren.+ De eerstgeboren zoon was Amnon.+ Zijn moeder was Ahino̱am+ uit Ji̱zreël. De tweede was Daniël. Zijn moeder was Abi̱gaïl uit Ka̱rmel.+  De derde was Absalom,+ de zoon van Ma̱ächa, de dochter van koning Ta̱lmai van Ge̱sur. De vierde was Ado̱nia,+ de zoon van Ha̱ggith.  De vijfde was Sefa̱tja. Zijn moeder was Abi̱tal. De zesde was Ji̱thream. Zijn moeder was Davids vrouw E̱gla.  Die zes zonen kreeg hij in He̱bron. Hij regeerde daar 7 jaar en 6 maanden, en hij regeerde 33 jaar in Jeruzalem.+  Dit zijn de zonen die hij in Jeruzalem kreeg:+ Si̱mea, So̱bab, Nathan+ en Salomo.+ De moeder van die vier was Bathse̱ba,+ de dochter van A̱mmiël.  Negen andere zonen waren Ji̱bhar, Elisa̱ma, Elife̱let,  No̱gah, Ne̱feg, Jafi̱a,  Elisa̱ma, E̱ljada en Elife̱let.  Zij waren allemaal zonen van David, naast de zonen van de bijvrouwen. Hun zus was Tamar.+ 10  De zoon van Salomo was Reha̱beam.+ Zijn zoon was Abi̱a.+ Zijn zoon was A̱sa.+ Zijn zoon was Josafat.+ 11  Zijn zoon was Joram.+ Zijn zoon was Aha̱zia.+ Zijn zoon was Joas.+ 12  Zijn zoon was Ama̱zia.+ Zijn zoon was Aza̱rja.+ Zijn zoon was Jo̱tham.+ 13  Zijn zoon was Achaz.+ Zijn zoon was Hizki̱a.+ Zijn zoon was Manasse.+ 14  Zijn zoon was A̱mon.+ Zijn zoon was Josi̱a.+ 15  De zonen van Josi̱a waren Joha̱nan, de eerstgeboren zoon, Jo̱jakim,+ de tweede, Zedeki̱a,+ de derde, en Sa̱llum, de vierde. 16  De zonen van Jo̱jakim waren zijn zoon Jecho̱nja+ en zijn zoon Zedeki̱a. 17  De zonen van de gevangen Jecho̱nja waren Sea̱lthiël, 18  Malchi̱ram, Peda̱ja, Sena̱ssar, Jeka̱mja, Ho̱sama en Neda̱bja. 19  De zonen van Peda̱ja waren Zerubba̱bel+ en Si̱meï. De zonen van Zerubba̱bel waren Mesu̱llam en Hana̱nja (hun zus was Selo̱mith). 20  Vijf andere zonen waren Hasu̱ba, O̱hel, Bere̱chja, Hasa̱dja en Ju̱sab-He̱sed. 21  De zonen van Hana̱nja waren Pela̱tja en Jesaja. De zoon* van Jesaja was Refa̱ja. De zoon* van Refa̱ja was A̱rnan. De zoon* van A̱rnan was Obadja. De zoon* van Obadja was Secha̱nja. 22  De zonen van Secha̱nja waren Sema̱ja en de zonen van Sema̱ja: Ha̱ttus, Ji̱gal, Bari̱ah, Nea̱rja en Sa̱fat — in totaal zes. 23  De drie zonen van Nea̱rja waren Eljo̱ënai, Hizki̱a en Azri̱kam. 24  De zeven zonen van Eljo̱ënai waren Hoda̱vja, E̱ljasib, Pela̱ja, A̱kkub, Joha̱nan, Dela̱ja en Ana̱ni.

Voetnoten

Lett.: ‘zonen’.
Lett.: ‘zonen’.
Lett.: ‘zonen’.
Lett.: ‘zonen’.