Het tweede boek Kronieken 22:1-12

  • Ahazia koning Juda (1-9)

  • Athalia neemt macht over (10-12)

22  Toen maakten de inwoners van Jeruzalem zijn jongste zoon, Aha̱zia, koning in zijn plaats. Aha̱zia’s oudere broers waren namelijk allemaal gedood door de roversbende die met de Arabieren in het kamp was gekomen.+ Aha̱zia, de zoon van Joram, begon dus als koning van Juda te regeren.+  Aha̱zia was 22 jaar toen hij koning werd, en hij regeerde een jaar in Jeruzalem. Zijn moeder was Atha̱lia,+ de kleindochter* van O̱mri.+  Ook hij volgde dezelfde weg als het huis van Achab,+ want hij liet zich door de raad van zijn moeder tot slechte dingen aanzetten.  Hij bleef doen wat slecht was in Jehovah’s ogen, net als de leden van het huis van Achab, want die werden na de dood van zijn vader zijn raadgevers. Dat is zijn ondergang geworden.  Op hun advies ging hij samen met Joram, de zoon van koning Achab van Israël, naar Ra̱moth-Gilead+ om oorlog te voeren tegen koning Ha̱zaël+ van Syrië. Daar werd Joram door de boogschutters verwond.  Joram ging terug naar Ji̱zreël+ om te herstellen van de verwondingen die hij bij Ra̱ma had opgelopen in de strijd tegen koning Ha̱zaël van Syrië.+ Koning Aha̱zia* van Juda, de zoon van Joram,+ ging naar Ji̱zreël om de gewonde* Joram,+ de zoon van Achab, te bezoeken.+  God zorgde ervoor dat dit bezoek aan Joram tot Aha̱zia’s ondergang leidde. Toen hij bij Joram was, reden ze samen naar Jehu,+ de kleinzoon* van Ni̱msi, die door Jehovah was gezalfd om het huis van Achab uit te roeien.*+  Toen Jehu het vonnis tegen het huis van Achab uitvoerde, trof hij de leiders van Juda en de zonen van Aha̱zia’s broers, dienaren van Aha̱zia, en hij doodde ze.+  Daarna ging hij op zoek naar Aha̱zia. Die werd gevangengenomen in Sama̱ria, waar hij zich schuilhield, en naar Jehu gebracht. Aha̱zia werd ter dood gebracht maar wel begraven,+ want ze zeiden: ‘Hij is de kleinzoon van Josafat, die Jehovah met zijn hele hart heeft gezocht.’+ Niemand van het huis van Aha̱zia was in staat om over het koninkrijk te regeren. 10  Toen Atha̱lia,+ de moeder van Aha̱zia, zag dat haar zoon gestorven was, besloot ze de hele koninklijke geslachtslijn* van het huis van Juda uit te roeien.+ 11  Maar Jo̱sabath, de dochter van de koning, haalde Joas,+ de zoon van Aha̱zia, stiekem weg bij de koningszonen die gedood zouden worden en bracht hem en zijn voedster naar een slaapkamer. Jo̱sabath, de dochter van koning Joram+ (ze was de vrouw van de priester Jo̱jada+ en een zus van Aha̱zia), wist hem verborgen te houden voor Atha̱lia, zodat die hem niet kon doden.+ 12  Zes jaar lang werd hij verborgen gehouden in het huis van de ware God, terwijl Atha̱lia het land regeerde.

Voetnoten

Lett.: ‘dochter’.
Of ‘zieke’.
In sommige Hebreeuwse manuscripten Azarja.
Lett.: ‘zoon’.
Of ‘te verwijderen’. Lett.: ‘af te snijden’.
Lett.: ‘het hele zaad van het koninkrijk’.