Ezechiël 36:1-38

  • Profetie over bergen Israël (1-15)

  • Herstel van Israël (16-38)

    • ‘Ik zal mijn grote naam heiligen’ (23)

    • ‘Als de tuin van Eden’ (35)

36  ‘Mensenzoon, profeteer tegen de bergen van Israël en zeg: “Bergen van Israël, hoor het woord van Jehovah.  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘De vijand heeft over je gezegd: “Haha! Zelfs de oude hoogten zijn ons bezit geworden!”’”+  Profeteer dus en zeg: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ze hebben jullie van alle kanten verwoest en aangevallen zodat jullie in het bezit zouden komen van de overlevenden* onder de volken. De mensen blijven over jullie praten en jullie belasteren.+  Daarom, bergen van Israël, hoor het woord van de Soevereine Heer Jehovah! Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah tegen de bergen en de heuvels, tegen de rivieren en de dalen, tegen de verlaten ruïnes+ en tegen de verlaten steden die geplunderd en bespot zijn door de overlevenden van de omringende volken.+  Daartegen zegt de Soevereine Heer Jehovah: “In het vuur van mijn ijver+ zal ik spreken tegen de overlevenden van de volken en tegen heel Edom, degenen die mijn land vol minachting*+ en met grote blijdschap in bezit hebben genomen om het te plunderen en de weiden in gebruik te nemen.”’”+  Profeteer dus over het land van Israël. Zeg tegen de bergen en de heuvels, tegen de rivieren en de dalen: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ik zal spreken in mijn ijver en in mijn woede, omdat jullie vernederd zijn door de volken.’”+  Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Ik hef mijn hand op in een eed dat de omliggende volken zelf vernederd zullen worden.+  Maar jullie, bergen van Israël, zullen takken voortbrengen en vrucht dragen voor mijn volk Israël,+ want ze zullen binnenkort terugkomen.  Ik ben met jullie en ik zal mij naar jullie toe wenden, en jullie zullen bebouwd en ingezaaid worden. 10  Ik zal mensen talrijk maken op jullie — het hele huis van Israël, iedereen — en de steden zullen bewoond+ en de ruïnes herbouwd worden.+ 11  Ja, ik zal mens en dier talrijk maken op jullie.+ Ze zullen toenemen en vruchtbaar zijn. Ik zal jullie bewoond laten worden zoals vroeger+ en ik zal zorgen dat het jullie beter gaat dan in het verleden.+ En jullie zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.+ 12  Ik laat mensen — mijn volk Israël — op jullie wandelen, en ze zullen jullie in bezit nemen.+ Jullie zullen hun erfdeel worden en jullie zullen hen nooit meer kinderloos maken.”’+ 13  ‘Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Ze zeggen tegen jullie: ‘Je bent een land dat mensen verslindt en je volken van kinderen berooft.’” 14  “Daarom zul je geen mensen meer verslinden of je volken kinderloos maken”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah. 15  “Ik zal je niet langer de beledigingen van de volken laten verduren of de spot van mensen laten verdragen,+ en je zult je volken niet meer tot struikelen brengen”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah.’ 16  Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 17  ‘Mensenzoon, toen het huis van Israël in hun land woonde, maakten ze het onrein met hun wegen en hun daden.+ Hun wegen waren voor mij als de onreinheid van menstruatie.+ 18  Dus stortte ik mijn woede over hen uit vanwege het bloed dat ze op het land hadden vergoten+ en omdat ze het land onrein hadden gemaakt met hun walgelijke afgoden.*+ 19  Ik verstrooide hen onder de volken en verspreidde hen over de landen.+ Ik oordeelde hen naar hun wegen en naar hun daden. 20  Maar toen ze bij die volken kwamen, ontheiligden mensen mijn heilige naam+ door over hen te zeggen: “Dit is het volk van Jehovah, maar ze moesten zijn land verlaten.” 21  Ik zal begaan zijn met mijn heilige naam, die het huis van Israël heeft ontheiligd onder de volken waar ze naartoe zijn gegaan.’+ 22  ‘Zeg daarom tegen het huis van Israël: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Huis van Israël, dat ik ingrijp is niet voor jullie maar voor mijn heilige naam, die jullie hebben ontheiligd onder de volken waar jullie naartoe zijn gegaan.’”+ 23  “Ik zal mijn grote naam beslist heiligen,+ die onder de volken is ontheiligd, die jullie onder hen hebben ontheiligd. En de volken zullen moeten weten dat ik Jehovah ben”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “als ik voor hun ogen onder jullie word geheiligd. 24  Ik zal jullie uit de volken wegleiden en jullie uit alle landen bijeenbrengen en naar jullie land leiden.+ 25  Ik zal jullie met rein water besprenkelen+ en jullie zullen rein worden. Ik zal jullie reinigen van al je onreinheid+ en van al je walgelijke afgoden.+ 26  Ik zal jullie een nieuw hart geven+ en een nieuwe geest in jullie leggen.+ Ik zal het hart van steen+ uit jullie lichaam verwijderen en jullie een hart van vlees* geven. 27  Ik zal mijn geest in jullie leggen en ik zal zorgen dat jullie mijn voorschriften naleven,*+ en jullie zullen je houden aan mijn rechterlijke beslissingen. 28  Dan zullen jullie wonen in het land dat ik aan je voorouders heb gegeven, en jullie zullen mijn volk zijn en ik zal jullie God zijn.”+ 29  “Ik zal jullie bevrijden van al je onreinheid, ik zal het graan bevelen overvloedig te groeien en ik zal geen hongersnood over jullie brengen.+ 30  Ik zorg ervoor dat de boom veel vrucht draagt en de akker een rijke opbrengst heeft, zodat jullie onder de volken nooit meer worden bespot omdat jullie honger lijden.+ 31  Dan zullen jullie terugdenken aan je slechte wegen en je daden die niet goed waren. Jullie zullen walgen van jezelf vanwege je schuld en je afschuwelijke praktijken.+ 32  Maar weet dat ik dit niet voor jullie doe”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah. “Schaam je en voel je vernederd vanwege je wegen, huis van Israël.” 33  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Op de dag dat ik jullie reinig van al jullie schuld, zal ik ervoor zorgen dat de steden bewoond+ en de ruïnes herbouwd worden.+ 34  Het verlaten land dat woest lag voor de ogen van alle voorbijgangers, zal bebouwd worden. 35  Mensen zullen zeggen: ‘Het verlaten land is als de tuin van Eden geworden+ en de steden die in puin lagen, die verwoest en afgebroken waren, zijn nu versterkt en bewoond.’+ 36  De volken die om jullie heen overblijven, zullen moeten weten dat ikzelf, Jehovah, heb opgebouwd wat was afgebroken en heb beplant wat een woestenij was. Ikzelf, Jehovah, heb gesproken en ik heb het gedaan.”+ 37  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Ik zal het huis van Israël ook aan mij laten vragen dit voor hen te doen: ik zal hun volk zo talrijk maken als een kudde. 38  De steden die in puin lagen zullen vol worden met kudden mensen,+ zoals de kudde van heiligen, zoals de kudde van Jeruzalem* tijdens haar feesten.+ En ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.”’

Voetnoten

Lett.: ‘het overblijfsel’, ‘de overgeblevenen’.
Of ‘verachting in de ziel’.
De Hebreeuwse term is misschien verwant aan een woord voor uitwerpselen en werd gebruikt als een uiting van minachting.
D.w.z. een hart dat gevoelig is voor Gods leiding.
Lett.: ‘wandelen in’.
Of mogelijk ‘zoals de kudden van offerschapen in Jeruzalem’.