Ezechiël 44:1-31

  • Oostpoort blijft gesloten (1-3)

  • Voorschriften buitenlanders (4-9)

  • Voorschriften Levieten en priesters (10-31)

44  Hij bracht me terug naar de buitenste oostpoort+ van het heiligdom, en die was gesloten.+  Toen zei Jehovah tegen me: ‘Deze poort zal gesloten blijven. Hij mag niet geopend worden, en geen mens zal erdoor naar binnen gaan, want Jehovah, de God van Israël, is erdoor naar binnen gegaan.+ Daarom moet de poort gesloten blijven.  Maar de leider zal in de poort zitten om voor Jehovah’s ogen brood te eten,+ want hij is een leider. Hij zal binnenkomen en weer naar buiten gaan via de voorhal van de poort.’+  Vervolgens bracht hij me via de noordpoort naar de voorkant van de tempel. Toen ik keek, zag ik dat Jehovah’s glorie de tempel van Jehovah had gevuld.+ Daarom liet ik me voorover op de grond vallen.+  Jehovah zei tegen me: ‘Mensenzoon, let op,* kijk en luister aandachtig naar alles wat ik je vertel over de voorschriften en de wetten van de tempel van Jehovah. Let goed op de ingang van de tempel en op alle uitgangen van het heiligdom.+  Zeg tegen het opstandige huis van Israël: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ik heb genoeg van jullie walgelijke praktijken, huis van Israël!  Als jullie vreemdelingen in mijn heiligdom brengen die onbesneden van hart en vlees zijn, ontheiligen ze mijn tempel. Jullie bieden mij brood, vet en bloed aan terwijl jullie mijn verbond schenden met al jullie walgelijke praktijken.  Jullie hebben niet gezorgd voor mijn heilige dingen.+ In plaats daarvan hebben jullie anderen aangesteld om de taken in mijn heiligdom waar te nemen.’”  “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Geen enkele vreemdeling die in Israël woont en die onbesneden van hart en vlees is, mag mijn heiligdom binnengaan.’” 10  “De Levieten die ver van mij zijn afgedwaald+ toen Israël van mij afdwaalde om hun walgelijke afgoden* te volgen, moeten de consequenties van hun zonde dragen. 11  Ze zullen dienaren in mijn heiligdom worden om toezicht te houden op de poorten van de tempel+ en om dienst in de tempel te doen. Ze zullen het volledige brandoffer en het slachtoffer voor het volk slachten, en ze zullen vóór het volk staan om hen te dienen. 12  Omdat ze hen hebben gediend voor de ogen van hun walgelijke afgoden en ze een struikelblok zijn geworden waardoor het huis van Israël ging zondigen,+ heb ik mijn hand tegen ze opgeheven in een eed”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “dat ze de consequenties van hun zonde moeten dragen. 13  Ze zullen niet tot mij naderen om mij als priester te dienen en ze zullen bij geen van mijn heilige of allerheiligste dingen in de buurt komen. Ze zullen de schande dragen van de walgelijke dingen die ze hebben gedaan. 14  Toch zal ik ze aanstellen om zorg te dragen voor de taken in de tempel, om zorg te dragen voor de dienst ervan en alle werkzaamheden die er gedaan moeten worden.”+ 15  “Maar de Levitische priesters, de zonen van Za̱dok,+ die zorg droegen voor de taken bij mijn heiligdom toen de Israëlieten van mij afdwaalden,+ zullen tot mij naderen om mij te dienen, en zij zullen vóór mij staan om mij het vet+ en het bloed aan te bieden”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah. 16  “Zij zullen mijn heiligdom binnengaan, tot mijn tafel naderen om mij te dienen+ en hun verantwoordelijkheden tegenover mij nakomen.+ 17  Als ze door de poorten van het binnenste voorhof gaan, moeten ze linnen kleding dragen.+ Ze mogen geen wol dragen als ze dienst doen in de poorten van het binnenste voorhof of daarbinnen. 18  Ze moeten linnen tulbanden op hun hoofd dragen en hun heupen bedekken met korte linnen broeken.+ Ze mogen niets dragen waarvan ze gaan zweten. 19  Voordat ze naar het buitenste voorhof gaan — het buitenste voorhof waar het volk is — moeten ze de kleding uittrekken waarin ze dienst hebben gedaan+ en die in de heilige eetruimten* leggen.+ Dan moeten ze andere kleren aandoen, zodat ze geen heiligheid op het volk overbrengen* met hun kleding. 20  Ze mogen hun hoofd niet scheren,+ maar ze mogen hun hoofdhaar ook niet lang laten worden. Ze moeten hun hoofdhaar knippen. 21  De priesters mogen geen wijn drinken als ze naar het binnenste voorhof gaan.+ 22  Ze mogen niet trouwen met een weduwe of een gescheiden vrouw.+ Ze mogen alleen trouwen met een maagd uit de nakomelingen van Israël of met de weduwe van een priester.”+ 23  “Ze moeten mijn volk het verschil leren tussen wat heilig is en niet heilig. Ze zullen hun het verschil leren tussen wat onrein is en rein.+ 24  Bij rechtszaken moeten ze als rechter optreden.+ Daarbij moeten ze rechtspreken in overeenstemming met mijn rechterlijke beslissingen.+ Ze moeten zich houden aan mijn wetten en voorschriften over al mijn feesten+ en ze moeten mijn sabbatten heiligen. 25  Ze mogen niet bij een dode in de buurt komen, anders worden ze onrein. Maar ze mogen zich wel verontreinigen voor hun vader, moeder, zoon, dochter, broer of ongetrouwde zus.+ 26  Nadat een priester gereinigd is, moeten er zeven dagen voor hem afgeteld worden. 27  Op de dag dat hij in de heilige plaats komt, in het binnenste voorhof, om dienst te doen in de heilige plaats, moet hij zijn zondeoffer aanbieden”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah. 28  “Dit zal hun erfdeel zijn: ik ben hun erfdeel.+ Jullie mogen hun geen bezit in Israël geven, want ik ben hun bezit. 29  Zij zullen het graanoffer,+ het zondeoffer en het schuldoffer+ eten, en alles in Israël wat iemand heeft opgedragen zal van hen worden.+ 30  Het beste van alle eerste rijpe vruchten en alle soorten bijdragen die jullie geven, is voor de priesters.+ En het eerste van je grofgemalen meel moeten jullie aan de priester geven.+ Dan zal er een zegen op jullie huis rusten.+ 31  De priesters mogen geen vogels of andere dieren eten die dood worden aangetroffen of die aan stukken gescheurd zijn.”+

Voetnoten

Lett.: ‘zet je hart erop’.
De Hebreeuwse term is misschien verwant aan een woord voor uitwerpselen en werd gebruikt als een uiting van minachting.
Of ‘heilige vertrekken’.
Lett.: ‘het volk niet heiligen’.