Deuteronomium 4:1-49

  • Oproep tot gehoorzaamheid (1-14)

    • Vergeet Gods daden niet (9)

  • Jehovah eist volledige toewijding (15-31)

  • Geen andere God buiten Jehovah (32-40)

  • Vluchtsteden oostkant Jordaan (41-43)

  • Inleiding tot de wet (44-49)

4  Israël, luister nu naar de voorschriften en de rechterlijke beslissingen die ik jullie leer zodat jullie je eraan kunnen houden. Dan zullen jullie in leven blijven+ en het land dat Jehovah, de God van je voorvaders, aan jullie geeft, binnengaan en het in bezit nemen.  Jullie mogen niets toevoegen aan het woord dat ik jullie gebied en er niets van afnemen.+ Houd je aan de geboden van Jehovah, je God, die ik jullie geef.  Jullie hebben met eigen ogen gezien wat Jehovah heeft gedaan in het geval van de Baäl van Pe̱or. Jehovah, je God, heeft iedere man die de Baäl van Pe̱or achternaliep uit jullie midden weggevaagd.+  Maar jullie, die Jehovah, je God, trouw zijn gebleven, zijn nu allemaal nog in leven.  Luister, ik heb voorschriften en rechterlijke beslissingen aan jullie geleerd,+ zoals Jehovah, mijn God, mij heeft geboden. Leef ernaar in het land dat jullie in bezit gaan nemen.  Jullie moeten je er strikt aan houden,+ want dan zullen de volken zien dat jullie wijs+ en verstandig+ zijn. Als ze van al die voorschriften horen, zullen ze zeggen: “Deze grote natie is beslist een wijs en verstandig volk.”+  Want welke grote natie heeft goden die zo dicht bij hen zijn als Jehovah, onze God, bij ons is, telkens als we hem aanroepen?+  En welke grote natie heeft rechtvaardige voorschriften en rechterlijke beslissingen zoals deze hele wet die ik jullie nu voorhoud?+  Maar pas op!* Zorg ervoor dat je niet vergeet wat je ogen allemaal hebben gezien. Bewaar het je leven lang in je hart en vertel het aan je zonen en je kleinzonen.+ 10  Op de dag dat jullie in Ho̱reb vóór Jehovah, je God, stonden, zei Jehovah tegen mij: “Roep het volk bij elkaar, dan zal ik hun mijn woorden laten horen,+ zodat ze leren om alle dagen dat ze op aarde leven ontzag voor mij te hebben+ en zodat ze hun zonen zullen onderwijzen.”+ 11  Jullie kwamen dus dichterbij en gingen aan de voet van de berg staan. De berg brandde en het vuur kwam helemaal tot aan de hemel,* te midden van duisternis en dikke, donkere wolken.+ 12  Toen sprak Jehovah tot jullie vanuit het vuur.+ Jullie hoorden het geluid van woorden maar zagen geen gedaante+ — er was alleen een stem.+ 13  Hij maakte zijn verbond* aan jullie bekend:+ de tien geboden.*+ Hij gebood jullie je daaraan te houden en schreef ze daarna op twee stenen platen.+ 14  Jehovah gaf mij toen de opdracht om voorschriften en rechterlijke beslissingen aan jullie te leren. Die moeten jullie nakomen in het land dat jullie zullen binnengaan om het in bezit te nemen. 15  Op de dag dat Jehovah in Ho̱reb midden uit het vuur tot jullie sprak, hebben jullie geen gedaante gezien. Pas daarom op* 16  dat jullie niet verdorven handelen door voor jezelf een beeld te maken in welke vorm of gedaante maar ook: een afbeelding van een man of van een vrouw,+ 17  een afbeelding van een dier op aarde of van een vogel in de lucht+ of 18  een afbeelding van iets wat over de grond kruipt of van een vis in het water onder de aarde.+ 19  En als je omhoogkijkt naar de hemel en je ziet de zon, de maan en de sterren — het hele hemelse leger — laat je er dan niet toe verleiden daarvoor te buigen en ze te aanbidden.+ Jehovah, je God, heeft ze aan alle volken onder de hemel gegeven. 20  Maar jullie zijn degenen die Jehovah uit de ijzersmeltoven, uit Egypte, heeft weggehaald om het volk te worden dat zijn persoonlijke eigendom* is,+ wat jullie nu zijn. 21  Door jullie schuld is Jehovah kwaad op mij geworden,+ en hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en dat ik niet het goede land zou binnengaan dat Jehovah, je God, jullie als erfdeel geeft.+ 22  Want ik moet in dit land sterven. Ik zal de Jordaan niet oversteken,+ maar jullie zullen wel oversteken en dat goede land in bezit nemen. 23  Zorg ervoor dat jullie het verbond dat Jehovah, je God, met jullie gesloten heeft, niet vergeten+ en maak geen beelden voor jezelf in welke vorm maar ook, want dat heeft Jehovah, je God, verboden.+ 24  Want Jehovah, je God, is een verterend vuur,+ een God die volledige* toewijding eist.+ 25  Als jullie lange tijd in het land wonen en zonen en kleinzonen hebben gekregen, en jullie verdorven handelen en beelden maken,+ in welke vorm maar ook, en doen wat slecht is in de ogen van Jehovah, je God, om hem te tergen+ —  26  ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen jullie, dat jullie dan beslist snel zullen verdwijnen uit het land dat jullie aan de overkant van de Jordaan in bezit zullen nemen. Jullie zullen daar niet lang leven, maar jullie zullen volledig worden uitgeroeid.+ 27  Jehovah zal jullie onder de volken verstrooien,+ en er zal maar een klein aantal van jullie overblijven+ onder de volken waar Jehovah jullie heen zal voeren. 28  Daar zullen jullie goden van hout en steen moeten vereren, die door mensenhanden gemaakt zijn+ en die niet kunnen zien, horen, eten of ruiken. 29  Als jullie daar Jehovah, je God, gaan zoeken, zul je hem zeker vinden,+ als je hem tenminste met je hele hart en je hele ziel* zoekt.+ 30  Als in de toekomst al die dingen je zijn overkomen en je in grote moeilijkheden verkeert, dan zul je bij Jehovah, je God, terugkomen en naar zijn stem luisteren.+ 31  Want Jehovah, je God, is een barmhartige God.+ Hij zal je niet in de steek laten of te gronde richten. En het verbond dat hij met een eed gesloten heeft met je voorvaders, zal hij niet vergeten.+ 32  Vraag eens hoe het vroeger was, vóór jouw tijd, vanaf de dag dat God de mens op aarde schiep. Speur van het ene uiteinde van de hemel tot aan het andere uiteinde van de hemel. Is zoiets indrukwekkends ooit eerder gebeurd? Heeft iemand ooit van zoiets gehoord?+ 33  Is er een ander volk dat net als jullie de stem van God vanuit het vuur heeft horen spreken en in leven is gebleven?+ 34  Of heeft God ooit geprobeerd een volk uit het midden van een ander volk weg te halen met oordelen,* met tekenen, met wonderen,+ met oorlog,+ met een sterke hand,+ met een uitgestrekte arm en met angstaanjagende daden,+ zoals Jehovah, je God, dat voor jullie eigen ogen in Egypte voor jullie heeft gedaan? 35  Jullie hebben die dingen te zien gekregen zodat jullie weten dat Jehovah de ware God is;+ buiten hem is er geen ander.+ 36  Vanuit de hemel heeft hij jullie zijn stem laten horen om jullie te corrigeren, en op de aarde heeft hij jullie zijn grote vuur laten zien, en vanuit het vuur hebben jullie zijn woorden gehoord.+ 37  Omdat hij van jullie voorvaders hield en hij hun nageslacht* had uitgekozen,+ zijn jullie onder zijn toezicht uit Egypte geleid door zijn grote kracht. 38  Hij heeft volken voor jullie verdreven die groter en machtiger waren dan jullie, om jullie hun land binnen te leiden en het jullie als erfdeel te geven, zoals nu gebeurt.+ 39  Wees je er nu dus van bewust en laat goed tot je doordringen* dat Jehovah de ware God is in de hemel boven en op de aarde beneden.+ Er is geen ander.+ 40  Houd je aan zijn voorschriften en zijn geboden die ik je vandaag geef. Dan zal het goed gaan met jou en je zonen en zul je lang in het land blijven dat Jehovah, je God, je geeft.’+ 41  Mozes wees toen aan de oostkant van de Jordaan drie steden aan.+ 42  Als iemand een ander onopzettelijk doodt terwijl hij voor die tijd geen hekel aan hem had,+ moet hij naar een van die steden vluchten om in leven te blijven.+ 43  Die steden zijn Be̱zer+ in de woestijn op de hoogvlakte voor de Rubenieten, Ra̱moth+ in Gilead voor de Gadieten en Gola̱n+ in Ba̱san voor de Manassieten.+ 44  Dat is de wet+ die Mozes het volk Israël voorhield. 45  Dat zijn de richtlijnen,* de voorschriften en de rechterlijke beslissingen die Mozes aan de Israëlieten gaf nadat ze uit Egypte waren getrokken.+ 46  Hij deed dat in de Jordaanstreek, in het dal tegenover Beth-Pe̱or,+ in het land van koning Si̱hon van de Amorieten, die in He̱sbon woonde,+ de koning die Mozes en de Israëlieten verslagen hadden na hun vertrek uit Egypte.+ 47  Ze namen het land in bezit van koning Si̱hon en van koning Og+ van Ba̱san, de twee koningen van de Amorieten die in de streek ten oosten van de Jordaan woonden, 48  vanaf A̱roër,+ dat aan de rand van het A̱rnondal* ligt, tot aan de berg Sion, oftewel de He̱rmon,+ 49  en de hele Ara̱ba in de streek ten oosten van de Jordaan, en tot aan de Zee van de Ara̱ba,* aan de voet van de hellingen van de Pi̱sga.+

Voetnoten

Of ‘let goed op je ziel’.
Lett.: ‘tot aan het hart van de hemelen’.
Lett.: ‘tien woorden’. Ook de decaloog genoemd.
Of ‘let goed op je ziel’.
Of ‘zijn erfdeel’.
Of ‘exclusieve’.
Of ‘beproevingen’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘neem ter harte’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘Wadi Arnon’.
D.w.z. de Zoutzee of Dode Zee.