Jeremia 44:1-30

  • Ellende voor Joden in Egypte voorspeld (1-14)

  • Volk verwerpt Gods waarschuwing (15-30)

    • ‘Koningin van de hemel’ aanbeden (17-19)

44  Het woord kwam tot Jeremia voor alle Joden die in Egypte woonden,+ degenen die in Mi̱gdol,+ Tachpa̱nches,+ Nof*+ en het land Pa̱thros+ woonden:  ‘Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: “Jullie hebben alle ellende gezien die ik over Jeruzalem+ en over alle steden van Juda heb gebracht. Het zijn nu ruïnes, zonder inwoners.+  Dat komt door de slechte dingen die ze hebben gedaan om me te tergen: ze gingen offers brengen+ en andere goden vereren die ze niet kenden, jullie niet en je voorouders ook niet.+  Ik bleef al mijn dienaren, de profeten, naar jullie toe sturen; steeds weer* stuurde ik ze en zei: ‘Doe alsjeblieft niet zoiets walgelijks waar ik een hekel aan heb.’+  Maar ze luisterden niet en weigerden* zich af te keren van hun slechtheid en bleven offers aan andere goden brengen.+  Daarom laaiden mijn woede en boosheid op en werden ze uitgegoten over de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem. Zo veranderden ze in de ruïne en woestenij die ze nu zijn.”+  Nu zegt Jehovah, de God van de legermachten, de God van Israël: “Waarom doen jullie jezelf* grote ellende aan, waardoor alle mannen, vrouwen, kinderen en baby’s van Juda zullen omkomen en er niemand van jullie overblijft?  Waarom zouden jullie me tergen met het werk van je handen door offers te brengen aan andere goden in Egypte, waar jullie zijn gaan wonen? Jullie zullen omkomen en een vervloeking en een schande worden voor alle volken op aarde.+  Zijn jullie de slechte daden van jullie voorouders, de slechte daden van de koningen van Juda+ en de slechte daden van hun vrouwen+ vergeten, en ook jullie eigen slechte daden en de slechte daden van jullie vrouwen,+ die begaan zijn in het land Juda en op de straten van Jeruzalem? 10  Tot op de dag van vandaag hebben ze zich niet vernederd,* hebben ze geen ontzag getoond+ en hebben ze zich niet gehouden aan* mijn wet en mijn voorschriften die ik jullie en je voorouders heb gegeven.”+ 11  Daarom zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: “Ik ben vastbesloten ellende over jullie te brengen, om heel Juda te vernietigen. 12  Ik neem het overblijfsel van Juda dat per se naar Egypte wilde gaan om er te wonen, en ze zullen allemaal omkomen in Egypte.+ Ze zullen vallen door het zwaard en van honger sterven. Van klein tot groot zullen ze sterven door het zwaard en door de hongersnood. En ze zullen een vloek, een schrikbeeld, een vervloeking en een schande worden.+ 13  Degenen die in Egypte wonen, zal ik straffen net zoals ik Jeruzalem heb gestraft met het zwaard, de hongersnood en de epidemie.*+ 14  En het overblijfsel van Juda dat in Egypte is gaan wonen, zal het niet overleven en zal niet kunnen ontsnappen naar het land Juda. Wel zullen ze ernaar verlangen* terug te gaan om er weer te wonen, maar dat zal niet gebeuren, op een paar na die ontsnappen.”’ 15  Alle mannen die wisten dat hun vrouwen offers hadden gebracht aan andere goden en alle vrouwen die daar stonden, die een grote groep vormden, en de rest van het volk dat in Egypte woonde,+ in Pa̱thros,+ antwoordden Jeremia: 16  ‘We luisteren niet naar het woord dat jij in de naam van Jehovah tegen ons hebt gesproken. 17  Maar we houden ons wel aan elk woord dat wij zelf hebben gesproken: om offers te brengen aan de Koningin van de hemel* en drankoffers voor haar uit te gieten,+ zoals wij, onze voorouders, onze koningen en onze leiders hebben gedaan in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, toen we volop brood te eten hadden en het goed hadden, en toen we totaal geen ellende kenden. 18  Sinds we geen offers meer brengen aan de Koningin van de hemel en geen drankoffers meer voor haar uitgieten, hebben we aan alles gebrek gehad en zijn we door het zwaard en door de hongersnood omgekomen.’ 19  De vrouwen voegden eraan toe: ‘En toen we offers brachten aan de Koningin van de hemel en drankoffers voor haar uitgoten, was het toch niet zonder de toestemming van onze echtgenoten dat we offerkoeken maakten die op haar leken en dat we drankoffers voor haar uitgoten?’ 20  Toen zei Jeremia tegen het hele volk, tegen de mannen en hun vrouwen en alle mensen die tegen hem spraken: 21  ‘De offers die jullie, je voorouders, je koningen, je leiders en het volk van het land hebben gebracht in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem+ — Jehovah herinnerde zich die, ze kwamen in zijn geest* op! 22  Uiteindelijk kon Jehovah jullie slechte daden en de walgelijke dingen die jullie hadden gedaan niet langer verdragen. Zo werd jullie land de verwoeste plaats die het nu is, een schrikbeeld en een vervloeking, zonder inwoners.+ 23  Omdat jullie die offers hebben gebracht en omdat jullie tegen Jehovah hebben gezondigd door niet naar de stem van Jehovah te luisteren en door je niet te houden aan zijn wet, zijn voorschriften en zijn richtlijnen,* daarom heeft ellende jullie getroffen, zoals nu het geval is.’+ 24  Jeremia zei verder tegen het hele volk en tegen alle vrouwen: ‘Judeeërs in Egypte, hoor het woord van Jehovah. 25  Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: “Wat jullie en jullie vrouwen met je mond hebben gezegd, hebben jullie met je handen gedaan, want jullie hebben gezegd: ‘Wij zullen onze geloften om offers te brengen aan de Koningin van de hemel en drankoffers voor haar uit te gieten+ beslist nakomen.’ Vrouwen, jullie zullen je geloften beslist nakomen en ze uitvoeren.” 26  Hoor daarom het woord van Jehovah, Judeeërs in Egypte: “‘Ik zweer bij mijn eigen grote naam’, zegt Jehovah, ‘dat in heel Egypte geen enkele Judeeër mijn naam nog in een eed zal gebruiken+ en “Zo zeker als de Soevereine Heer Jehovah leeft!” zal zeggen.+ 27  Nu sta ik klaar om ellende over ze te brengen en niets goeds.+ Alle mannen van Juda in Egypte zullen omkomen door het zwaard en door de hongersnood, totdat ze allemaal verdwenen zijn.+ 28  Slechts enkelen zullen aan het zwaard ontkomen en uit Egypte naar het land Juda teruggaan.+ Heel het overblijfsel van Juda dat naar Egypte was gegaan om daar te wonen, zal dan weten welk woord is uitgekomen: dat van mij of dat van hen!’”’ 29  ‘“En dit is voor jullie het teken”, verklaart Jehovah, “dat ik jullie op deze plaats zal straffen, zodat jullie weten dat de ellende die ik jullie heb aangekondigd beslist zal komen. 30  Dit zegt Jehovah: ‘Ik geef farao Ho̱fra, de koning van Egypte, in handen van zijn vijanden en van degenen die hem naar het leven staan,* net zoals ik koning Zedeki̱a van Juda in handen heb gegeven van koning Nebukadne̱zar* van Babylon, die zijn vijand was en hem naar het leven stond.’”’*+

Voetnoten

Of ‘Memphis’.
Lett.: ‘terwijl ik vroeg opstond’.
Lett.: ‘neigden niet hun oor om’.
Of ‘je ziel’.
Lett.: ‘niet gewandeld in’.
Of ‘niet verbrijzeld gevoeld’.
Of ‘ziekte’.
Of ‘hun ziel opheffen om’.
De titel van een godin die door afvallige Israëlieten werd aanbeden, mogelijk een vruchtbaarheidsgodin.
Lett.: ‘hart’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘zijn ziel zoeken’.
Lett.: ‘Nebukadrezar’, een spellingsvariant.
Of ‘zijn ziel zocht’.