Jesaja 26:1-21

  • Lied over vertrouwen en redding (1-21)

    • Jah Jehovah, de eeuwige Rots (4)

    • Mensen op aarde leren rechtvaardigheid (9)

    • ‘Je doden zullen leven’ (19)

    • Ga binnenkamers in en verberg je (20)

26  Op die dag zal dit lied gezongen worden+ in het land Juda:+ ‘We hebben een sterke stad.+ Hij* biedt redding, als muren en wallen.+   Open de poorten,+ dan kan het rechtvaardige volk binnengaan,een volk dat zich trouw blijft gedragen.   U zult degenen beschermen die volledig op u steunen.* U zult hun altijd vrede geven,+omdat u degene bent op wie ze vertrouwen.+   Vertrouw voor altijd op Jehovah,+want Jah* Jehovah is de eeuwige Rots.+   Want hij heeft de bewoners van de hoogte, de verheven stad, vernederd. Hij haalt haar neer,hij haalt haar neer tot op de grond,hij gooit haar in het stof.   Voeten zullen haar vertrappen,de voeten van de ellendige, de voetstappen van de arme.’   Het pad van de rechtvaardige is oprecht.* Omdat u oprecht bent,zult u de weg van de rechtvaardige effenen.   We volgen het pad van uw oordelen, Jehovah,we hopen op u. We verlangen* naar uw naam en uw herinnering.*   ’s Nachts verlang ik naar u met hart en ziel,mijn geest blijft naar u zoeken.+ Want wanneer uw oordelen over de aarde komen,leren de bewoners van het land wat rechtvaardigheid is.+ 10  Al wordt er gunst getoond aan slechte mensen,ze zullen geen rechtvaardigheid leren.+ Zelfs in het land van oprechtheid zullen ze het slechte doen+en ze zullen de majesteit van Jehovah niet zien.+ 11  Jehovah, uw hand is opgeheven, maar ze zien het niet.+ Ze zullen uw ijver voor uw volk zien en te schande worden gemaakt. Uw vuur zal uw tegenstanders verteren. 12  Jehovah, u zult ons vrede geven,+want alles wat we hebben gedaanhebt u voor ons mogelijk gemaakt. 13  O Jehovah, onze God, andere meesters dan u hebben over ons geheerst,+maar alleen over uw naam spreken we.+ 14  Ze zijn dood, ze zullen niet leven. Ze zijn machteloos in de dood en zullen niet opstaan.+ Want u hebt uw aandacht op hen gerichtom hen uit te roeien en elke herinnering aan hen uit te wissen. 15  U hebt het volk groot gemaakt, Jehovah,u hebt het volk groot gemaakt. U hebt uzelf geëerd.+ U hebt de grenzen van het land naar alle kanten uitgebreid.+ 16  Jehovah, in nood hebben ze zich tot u gewend. Ze hebben fluisterend hun gebed uitgesproken toen u hen corrigeerde.+ 17  Zoals een zwangere vrouw die op het punt staat te bevallenweeën heeft en het uitschreeuwt van de pijn,zo waren wij vanwege u, o Jehovah. 18  We werden zwanger, we kregen weeën,maar het is alsof we wind hebben gebaard. We hebben het land geen redding gebrachten er is niemand geboren om het land te bewonen. 19  ‘Je doden zullen leven. De dode lichamen van mijn volk* zullen opstaan.+ Word wakker en juich van vreugde,jullie die in het stof wonen!+ Want je dauw is als de dauw in de morgen*en de aarde zal degenen die machteloos zijn in de dood tot leven brengen.* 20  Mijn volk, ga je binnenkamers inen sluit je deuren achter je.+ Verberg je een korte tijd,totdat de woede* voorbij is.+ 21  Kijk! Jehovah komt uit zijn woonplaatsom de bewoners van het land ter verantwoording te roepen voor hun zonde. Het land zal zijn bloedschuld aan het licht brengenen zal zijn slachtoffers niet langer bedekken.’

Voetnoten

D.w.z. God.
Of mogelijk ‘die een standvastige instelling hebben’.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘effen’.
Of ‘met onze ziel verlangen we’.
D.w.z. dat er aan God en zijn naam gedacht wordt, dat die bekendgemaakt worden.
Lett.: ‘een dood lichaam van mij’.
Of mogelijk ‘de dauw van kruiden (malve)’.
Of ‘geboren laten worden’.
Of ‘openlijke veroordeling’.