Volgens Lukas 6:1-49

  • Jezus ‘Heer van de sabbat’ (1-5)

  • Verschrompelde hand genezen (6-11)

  • De 12 apostelen (12-16)

  • Jezus onderwijst en geneest (17-19)

  • Factoren voor geluk en waarschuwingen (20-26)

  • Liefhebben vijanden (27-36)

  • ‘Houd op met oordelen’ (37-42)

  • Te herkennen aan vruchten (43-45)

  • Goed en slecht fundament huis (46-49)

6  Op een sabbat liep hij door de graanvelden. Zijn discipelen plukten aren,+ wreven die tussen hun handen en aten ervan.+  Toen zeiden sommige farizeeën: ‘Waarom doen jullie iets wat op de sabbat verboden is?’+  Maar Jezus antwoordde: ‘Hebben jullie nooit gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden?+  Hij ging het huis van God binnen, kreeg de toonbroden,* at ervan en liet ook zijn mannen ervan eten, terwijl het niemand is toegestaan daarvan te eten behalve de priesters.’+  Daarna zei hij: ‘De Mensenzoon is Heer van de sabbat.’+  Op een andere sabbat+ ging hij naar de synagoge en begon te onderwijzen. Er was daar een man met een verschrompelde* rechterhand.+  De schriftgeleerden en de farizeeën hielden Jezus scherp in de gaten om te zien of hij op de sabbat iemand zou genezen. Ze wilden namelijk iets vinden waarvan ze hem konden beschuldigen.  Hij wist wat ze dachten+ en zei daarom tegen de man met de verschrompelde hand: ‘Sta op en ga in het midden staan.’ De man stond op en deed het.  Toen zei Jezus tegen ze: ‘Ik vraag jullie: is het toegestaan op de sabbat goed te doen of kwaad te doen, een leven* te redden of te vernietigen?’+ 10  Hij keek ze allemaal stuk voor stuk aan en zei daarna tegen de man: ‘Steek je hand uit.’ Dat deed hij en zijn hand werd weer gezond. 11  Maar ze waren buiten zichzelf van woede en gingen met elkaar overleggen wat ze met Jezus zouden doen. 12  Op een van die dagen ging hij de berg op om te bidden,+ en hij bad de hele nacht tot God.+ 13  Toen het dag werd, riep hij zijn discipelen bij zich. Hij koos er 12 uit en noemde ze apostelen:+ 14  Simon, aan wie hij ook de naam Petrus gaf, zijn broer Andre̱as, Jakobus, Johannes, Fili̱ppus,+ Bartholome̱üs, 15  Mattheüs, Thomas,+ Jakobus, de zoon van Alfe̱üs, Simon, die de ijverige wordt genoemd, 16  Judas, de zoon van Jakobus, en Judas Iska̱riot, die een verrader werd. 17  En hij daalde samen met hen de berg af en ging staan op een plaats waar het vlak was. Daar was een groot aantal discipelen van hem en een grote mensenmenigte uit heel Judea en Jeruzalem en de kuststreek van Tyrus en Sidon. Ze waren gekomen om naar hem te luisteren en van hun ziekten te worden genezen. 18  Ook mensen die last hadden van onreine geesten werden genezen. 19  En alle mensen probeerden hem aan te raken, want er ging een kracht van hem uit+ die iedereen genas. 20  Hij keek naar zijn discipelen en zei vervolgens: ‘Gelukkig zijn jullie die arm zijn, want voor jullie is Gods Koninkrijk.+ 21  Gelukkig zijn jullie die nu honger lijden, want jullie zullen verzadigd worden.+ Gelukkig zijn jullie die nu huilen, want jullie zullen lachen.+ 22  Gelukkig zijn jullie wanneer de mensen je haten,+ en wanneer ze je buitensluiten+ en beledigen en je naam door het slijk halen* vanwege de Mensenzoon. 23  Wees op die dag blij en spring op van vreugde, want je beloning is groot in de hemel. Dezelfde dingen hebben hun voorvaders namelijk de profeten aangedaan.+ 24  Maar wee jullie die rijk zijn,+ want jullie hebben je deel* al gehad.+ 25  Wee jullie die nu verzadigd zijn, want jullie zullen honger lijden. Wee jullie die nu lachen, want jullie zullen treuren en huilen.+ 26  Wee jullie wanneer alle mensen positief over je praten,+ want dat deden hun voorvaders ook over de valse profeten. 27  Maar tegen jullie die luisteren zeg ik: Heb je vijanden lief* en wees goed voor degenen die je haten.+ 28  Blijf degenen zegenen die je vervloeken en bidden voor degenen die je beledigen.+ 29  Als iemand je op de ene wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan. En als iemand je bovenkleed afpakt, laat hem dan ook je onderkleed nemen.+ 30  Als iemand iets van je vraagt,+ geef het dan, en als iemand iets van je afpakt, vraag het dan niet terug. 31  Behandel andere mensen zoals je zelf graag behandeld wilt worden.*+ 32  Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefhebben? Want zelfs de zondaars hebben lief wie hen liefhebben.+ 33  Is het een verdienste als je goed bent voor iemand die goed is voor jou? Zelfs zondaars doen dat. 34  En is het een verdienste als je leent* aan personen van wie je verwacht dat ze je terugbetalen?+ Zelfs zondaars lenen aan zondaars om evenveel terug te krijgen. 35  Maar jullie moeten je vijanden liefhebben, goed zijn voor anderen en uitlenen zonder te hopen iets terug te krijgen.+ Dan zal jullie beloning groot zijn en zullen jullie zonen van de Allerhoogste zijn, want ook hij is goed voor ondankbare en slechte mensen.+ 36  Wees altijd barmhartig, net zoals jullie Vader barmhartig is.+ 37  Houd ook op met oordelen, dan zul je niet geoordeeld worden.+ En houd op met veroordelen, dan zul je niet veroordeeld worden. Blijf vergeven,* dan zul je vergeven* worden.+ 38  Blijf geven, dan zal aan jou gegeven worden.+ Een goed gevulde, stevig aangedrukte, geschudde en overvolle maat zal in je schoot worden gestort. Want met de maat waarmee jij meet, zul je gemeten worden.’ 39  Vervolgens vertelde hij hun ook een illustratie: ‘Kan de ene blinde de andere blinde leiden? Dan vallen ze toch allebei in een kuil?+ 40  Een leerling* staat niet boven zijn leraar, maar iemand die volmaakt is onderwezen, zal als zijn leraar zijn. 41  Waarom let je wel op de splinter in het oog van je broeder, maar zie je de balk in je eigen oog niet?+ 42  Hoe kun je tegen je broeder zeggen: “Broeder, laat mij die splinter uit je oog halen”, terwijl je niet ziet dat er in je eigen oog een balk zit? Huichelaar! Haal eerst de balk uit je eigen oog. Dan zul je duidelijk zien hoe je de splinter uit het oog van je broeder kunt halen. 43  Want een goede boom draagt geen slechte vruchten, en een slechte boom geen goede.+ 44  Elke boom is te herkennen aan zijn eigen vruchten.+ Je kunt bijvoorbeeld geen vijgen of druiven plukken van een doornstruik. 45  Een goed mens haalt goede dingen tevoorschijn uit de goede voorraad van zijn hart, maar een slecht mens haalt slechte dingen tevoorschijn uit zijn voorraad met slechte dingen. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.+ 46  Waarom zeggen jullie “Heer! Heer!” tegen me, maar doen jullie niet wat ik zeg?+ 47  Iemand die bij me komt, mijn woorden hoort en ze toepast — ik zal jullie vertellen op wie zo iemand lijkt.+ 48  Hij is als een man die een huis bouwde en diep in de grond groef om het fundament op de rots te leggen. Later kwam er een overstroming en de rivier beukte tegen het huis, maar het huis wankelde niet omdat het goed was gebouwd.+ 49  Maar wie hoort en niets doet,+ is als een man die een huis op de grond bouwde zonder een fundament te leggen. De rivier beukte ertegen, en het huis stortte meteen in en werd volledig verwoest.’

Voetnoten

Of ‘broden van de voorzetting’.
Of ‘verlamde’.
Of ‘ziel’.
Of ‘je naam als slecht verwerpen’.
Lett.: ‘troost’.
‘Heb lief’ drukt in de oorspronkelijke taal een voortdurende handeling uit.
Of ‘zoals jullie willen dat de mensen jullie doen, doe hun evenzo’.
D.w.z. leent zonder rente.
Of ‘vrijgelaten’.
Of ‘vrijlaten’.
Of ‘discipel’.