Psalmen 22:1-31

  • Van wanhoop tot lof

    • ‘Mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ (1)

    • ‘Ze verloten mijn kleding’ (18)

    • God loven in gemeente (22, 25)

    • Hele aarde zal God aanbidden (27)

Voor de koorleider: op de wijs van ‘De hinde van de dageraad’.* Een psalm van David. 22  Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?+ Waarom blijft u ver weg en redt u mij niet,ook al schreeuw ik het uit?+  2  Mijn God, ik roep overdag maar u antwoordt niet.+ Ik roep ’s nachts — zwijgen kan ik niet.  3  Maar u bent heilig,+omgeven door* de lofzangen van Israël.  4  Op u hebben onze voorvaders vertrouwd,+ze hebben vertrouwd en u hebt ze steeds gered.+  5  Ze riepen tot u en werden bevrijd. Ze vertrouwden op u en werden niet teleurgesteld.*+  6  Maar ik ben een worm en geen mens,verguisd door* de mensen, veracht door het volk.+  7  Allen die mij zien bespotten mij,+hoofdschuddend sneren ze:+  8  ‘Hij heeft zich toevertrouwd aan Jehovah. Laat die hem bevrijden! Laat die hem redden, want hij is Hem toch zo dierbaar?’+  9  U hebt mij uit de buik gehaald,+u gaf me een veilig gevoel aan de borsten van mijn moeder. 10  Sinds mijn geboorte ben ik aan uw zorg toevertrouwd.* Van de moederschoot af bent u mijn God geweest. 11  Blijf niet ver van mij, want de nood is nabij+en ik heb geen andere helper.+ 12  Vele jonge stieren staan om mij heen,+sterke stieren van Ba̱san omsingelen mij.+ 13  Ze sperren hun muil tegen mij open+als een brullende leeuw die zijn prooi verscheurt.+ 14  Ik ben uitgegoten als water,heel mijn gebeente is ontwricht. Mijn hart is als was,+het smelt diep in mij.+ 15  Mijn kracht is opgedroogd als een potscherf,+mijn tong kleeft aan mijn gehemelte.+ U haalt mij neer naar het stof van de dood.+ 16  Honden staan om mij heen.+ Als een meute boosdoeners sluiten ze mij in.+ Als een leeuw vallen ze mijn handen en voeten aan.+ 17  Ik kan al mijn botten tellen.+ Ze kijken toe, ze staren me aan. 18  Ze verdelen mijn kleren onder elkaar,ze verloten mijn kleding.+ 19  O Jehovah, houd u niet op een afstand.+ U bent mijn sterkte, kom mij snel te hulp.+ 20  Bevrijd me* van het zwaard,mijn kostbare leven* uit de greep* van honden.+ 21  Red mij uit de muil van de leeuw+ en van de hoorns van wilde stieren. Antwoord mij en red mij. 22  Ik zal uw naam aan mijn broeders bekendmaken.+ In het midden van de gemeente zal ik u loven.+ 23  Loof Jehovah, al wie ontzag voor hem heeft. Eer hem,+ nageslacht* van Jakob. Bewonder hem, nageslacht* van Israël. 24  Hij heeft het lijden van de onderdrukte niet veracht of genegeerd.+ Hij heeft zijn gezicht niet voor hem verborgen.+ Hij hoorde zijn hulpgeroep.+ 25  In de grote gemeente zal ik u loven,+onder hen die ontzag voor u hebben, los ik mijn geloften in. 26  De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd raken.+ Zij die Jehovah zoeken, zullen hem loven.+ Mag jullie leven eeuwig duren!* 27  Alle uiteinden van de aarde zullen aan Jehovah denken en zich tot hem wenden. De families van alle volken zullen zich voor hem buigen.+ 28  Want het koningschap is van Jehovah,+hij heerst over de volken. 29  De welgestelden* van de aarde zullen eten en zich buigen. Wie tot het stof neerdalen zullen voor hem knielen,geen van hen kan zijn leven* behouden. 30  Hun nageslacht* zal hem dienen,de volgende generatie zal over Jehovah horen. 31  Ze zullen komen en over zijn rechtvaardigheid vertellen. Wat hij heeft gedaan zullen ze vertellen aan het volk dat nog geboren moet worden.

Voetnoten

Mogelijk een melodie of muziekstijl.
Of ‘tronend onder (op)’.
Of ‘beschaamd’.
Of ‘een smaad voor’.
Lett.: ‘op u geworpen’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘mijn enige’, doelend op zijn ziel of leven.
Lett.: ‘hand’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘jullie hart eeuwig leven’.
Lett.: ‘vetten’.
Of ‘ziel’.
Lett.: ‘een zaad’.