Aan de Romeinen 2:1-29

  • Gods oordeel over Joden en Grieken (1-16)

  • De Joden en de wet (17-24)

  • Besnijdenis van het hart (25-29)

2  Daarom heb jij, o mens, wie je ook bent,+ geen enkel excuus als je oordeelt. Want als je een ander oordeelt, veroordeel je jezelf, omdat jij die oordeelt, dezelfde dingen doet.+  We weten dat Gods oordeel over degenen die zulke dingen doen overeenstemt met de waarheid.  Maar jij, o mens, die degenen oordeelt die zulke dingen doen terwijl je ze zelf ook doet, denk je soms dat je aan Gods oordeel zult ontsnappen?  Of veracht je de overvloed van zijn goedheid+ en verdraagzaamheid+ en geduld,+ omdat je niet weet dat God je in zijn goedheid tot berouw probeert te brengen?+  Door je koppigheid en je berouwloze hart stapel je voor jezelf woede op voor de dag van woede en van de openbaring van Gods rechtvaardige oordeel.+  En hij zal iedereen belonen naar zijn daden:+  eeuwig leven voor degenen die glorie en eer en onvergankelijkheid+ zoeken door te volharden in werk dat goed is,  maar straf en woede+ voor degenen die steeds ruzie zoeken en die niet de waarheid gehoorzamen maar onrechtvaardigheid.  Er zal leed en ellende zijn voor iedereen* die slechte dingen doet, eerst voor de Jood maar ook voor de Griek, 10  maar glorie en eer en vrede voor iedereen die het goede doet, eerst voor de Jood+ maar ook voor de Griek.+ 11  Want er is bij God geen partijdigheid.+ 12  Iedereen die zonder wet heeft gezondigd, zal ook zonder wet vergaan.+ Maar iedereen die onder de wet heeft gezondigd, zal door de wet worden geoordeeld.+ 13  Want niet de hoorders van de wet zijn rechtvaardig in Gods ogen, maar de daders van de wet zullen rechtvaardig worden verklaard.+ 14  Want als heidenen,* die geen wet hebben,+ van nature de dingen van de wet doen, zijn deze mensen, ook al hebben ze geen wet, zichzelf tot wet. 15  Zij zijn degenen die laten zien dat de inhoud van de wet in hun hart staat geschreven, terwijl hun geweten samen met hen getuigt en ze door* hun eigen gedachten beschuldigd of juist vrijgesproken worden. 16  Dat zal gebeuren op de dag dat God via Christus Jezus de dingen oordeelt die de mensen verborgen houden,+ overeenkomstig het goede nieuws dat ik bekendmaak. 17  En jij, je bent in naam een Jood+ en vertrouwt op de wet en bent trots op je God. 18  Je kent zijn wil en kunt bepalen welke dingen van belang zijn omdat je onderwijs* uit de wet hebt gehad.+ 19  Je bent ervan overtuigd dat je een gids voor de blinden bent, een licht voor hen die in duisternis leven, 20  iemand die onverstandige mensen corrigeert en een onderwijzer van kinderen. En dankzij de wet beschik je over het kader van kennis en waarheid. 21  Maar jij die een ander onderwijst, onderwijs je jezelf niet?+ Je predikt ‘steel niet’,+ maar steel je zelf? 22  Je zegt ‘pleeg geen overspel’,+ maar pleeg jij overspel? Je walgt van afgoden, maar beroof je tempels? 23  Je bent trots op de wet, maar onteer je God door de wet te overtreden? 24  Want ‘het komt door jullie dat de naam van God door de heidenen* wordt gelasterd’, zoals er staat geschreven.+ 25  De besnijdenis+ heeft in feite alleen nut als je je aan de wet houdt.+ Maar als je de wet overtreedt, is je besnijdenis als onbesnedenheid geworden. 26  Als iemand die onbesneden is+ de rechtvaardige vereisten van de wet naleeft, dan wordt zijn onbesnedenheid toch als besnijdenis gerekend?+ 27  En iemand die letterlijk onbesneden is zal, door zich aan de wet te houden, jou oordelen die de wet overtreedt hoewel je de geschreven wet en de besnijdenis hebt. 28  Want Jood ben je niet door iets uiterlijks,+ en de besnijdenis is niet iets uiterlijks, in het vlees.+ 29  Maar Jood ben je vanbinnen,+ en het gaat om de besnijdenis van het hart,+ door geest en niet door een geschreven wet.+ Zo iemand krijgt lof van God, niet van mensen.+

Voetnoten

Of ‘de ziel van ieder mens’.
Lett.: ‘tussen’.
Of ‘mondeling onderwijs’.