ASTER PARKER | LEVENSVERHAAL
Ik wilde helemaal voor Jehovah leven
Ik ben dankbaar dat mijn ouders me van jongs af aan in de waarheid hebben opgevoed. Ze gebruikten de tekeningen en de verhalen in het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs om me te helpen van Jehovah te gaan houden. Wat ik leerde, vertelde ik enthousiast aan de kinderen van de buren en aan mijn grootvader als hij op bezoek kwam. Mijn ouders zorgden voor een goede geestelijke routine, waardoor ons gezin zich goed kon aanpassen toen we verhuisden van Asmara (Eritrea) naar Addis Abeba (Ethiopië).
Van kleins af aan hield ik van de waarheid. Ik wilde me aan Jehovah opdragen en gedoopt worden. Ik was heel blij toen ik op mijn 13de dat doel bereikte. Toen ik 14 was, vroeg broeder Helge Linck a me of ik weleens had nagedacht over de pioniersdienst. Ik herinner me dat moment nog heel goed. Hoewel mijn ouders weleens hadden gediend als tijdelijke pionier (nu hulppionier genoemd), had ik geen idee wat de gewone pioniersdienst inhield. Door de vraag van broeder Linck werd er bij mij een zaadje geplant — het verlangen om meer te doen in Jehovah’s dienst.
Voorbereid op vervolging
In 1974 leidde politieke onrust in Ethiopië tot arrestaties, moorden en opschudding. Op een bepaald moment konden we niet meer van deur tot deur gaan en konden we alleen nog met kleine groepen samenkomen. Mijn ouders begonnen ons voor te bereiden op meer tegenstand. Aan de hand van Bijbelse principes gingen we begrijpen wat christelijke neutraliteit inhield. We leerden dat Jehovah ons zou ingeven wat we moesten zeggen als we werden ondervraagd en dat we soms beter helemaal niets konden zeggen (Mattheüs 10:19; 27:12, 14).
Toen ik klaar was met school ging ik voor Ethiopian Airlines werken. Op een ochtend kwam ik op mijn werk en feliciteerden mijn collega’s me omdat ik was uitgekozen om voorop te lopen in een parade ter ere van een regeringsjubileum. Ik zei meteen tegen mijn leidinggevende dat ik vanwege mijn christelijke neutraliteit niet aan de viering mee zou doen.
De volgende dag was ik op de luchthaven aan het werk toen ik in de verte mannen met geweren over hun schouders naar de ticketbalie zag lopen. Ik dacht dat ze iemand wilden arresteren die het land probeerde te ontvluchten. Maar in plaats daarvan wezen ze naar mij! Wat wilden ze van me? Wat als een normale werkdag begon, liep uit op iets heel anders.
Hulp in de gevangenis
De soldaten brachten me naar een kantoor, waar ik urenlang werd ondervraagd. ‘Door wie worden Jehovah’s Getuigen betaald?’ wilden ze weten. ‘Werk je voor het Eritrese Bevrijdingsfront? Werk jij of je vader voor de Amerikaanse regering?’ Hoewel dit normaal heel stressvol zou zijn, bleef ik dankzij Jehovah’s hulp rustig (Filippenzen 4:6, 7).
Na de ondervraging werd ik door de soldaten naar een huis gebracht dat als gevangenis werd gebruikt. Ik belandde in een kamer van 28 vierkante meter waarin 15 jonge vrouwen vanwege politieke activiteiten gevangenzaten.
Die nacht lag ik op de harde vloer terwijl ik nog steeds het uniform van de luchtvaartmaatschappij droeg, en ik maakte me zorgen over wat mijn ouders en broers en zussen doormaakten. Ze wisten dat ik gearresteerd was, maar ze hadden geen idee waar ik was. Ik vroeg Jehovah of hij mijn familie wilde helpen erachter te komen waar ik vastgehouden werd.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd, herkende ik een jonge bewaker. Hij keek me verbaasd aan en vroeg: ‘Aster, wat doe jij hier?’ Ik smeekte hem of hij naar het huis van mijn ouders wilde gaan om ze te vertellen waar ik was. Later die dag kreeg ik een pakketje van mijn ouders met eten en kleding. De bewaker had het ze inderdaad verteld. Jehovah had mijn gebed verhoord! Die ervaring gaf me de verzekering dat ik er niet alleen voor stond.
Ik mocht geen bijbel of andere publicaties hebben, en ik mocht geen bezoek krijgen van familie of vrienden. Maar Jehovah voorzag in aanmoediging door middel van de andere gevangenen. Ik predikte elke dag tot ze, en ze waren onder de indruk van de waarheid over Gods Koninkrijk. Vaak zeiden ze tegen me: ‘Wij vechten voor een menselijke regering, maar jij vecht voor Gods regering. Geef het niet op, zelfs niet als ze dreigen je te vermoorden!’
Soms werden de gevangenen ondervraagd en geslagen. Op een avond, rond 11 uur, was ik aan de beurt. Toen we bij de verhoorkamer kwamen, kreeg ik allerlei beschuldigingen naar mijn hoofd geslingerd. Ze zeiden dat ik de regering niet steunde. En toen ik een politieke slogan weigerde te herhalen, werd ik door twee mannelijke bewakers geslagen. Ik heb meerdere keren zulke ondervragingen ondergaan. Elke keer bad ik intens tot Jehovah, en ik voelde dat hij me kracht gaf.
Na drie maanden kwam een van de bewakers me vertellen dat ik mocht gaan. Ik was verbaasd en blij, maar ik was ook een beetje teleurgesteld omdat ik ervan had genoten de andere vrouwen over de Koninkrijkshoop te vertellen.
Een paar maanden na mijn vrijlating, toen ik niet thuis was, kwamen soldaten naar ons huis om alle tieners van ons gezin te arresteren! Ze arresteerden twee van mijn zussen en een van mijn broers. Daarop besloot ik dat het voor mij beter zou zijn om het land te ontvluchten. Ik vond het een verschrikkelijk idee om mijn familie opnieuw achter te laten, maar mijn moeder spoorde me aan om moedig te zijn en op Jehovah te vertrouwen. Kort daarna ging ik aan boord van een vliegtuig naar de Verenigde Staten. Diezelfde avond kwamen soldaten naar ons huis om mij voor de tweede keer te arresteren. Omdat ik niet thuis was, haastten ze zich naar de luchthaven. Maar tegen de tijd dat ze daar aankwamen, was het vliegtuig al vertrokken.
Ik kwam aan in Maryland, waar ik werd verwelkomd door Haywood en Joan Ward, de zendelingen die mijn ouders Bijbelstudie hadden gegeven. Vijf maanden later bereikte ik mijn doel om te pionieren. Cyndi, de dochter van de familie Ward, werd mijn pionierspartner, en we hebben met veel plezier samen gepionierd.
Ik geef me helemaal voor Gods dienst op Bethel
In de zomer van 1979 bezocht ik Bethel in New York. Daar ontmoette ik Wesley Parker. Ik was onder de indruk van zijn mooie eigenschappen en zijn geestelijke doelen. In 1981 trouwden we, en ik verhuisde naar Wallkill (New York) om daar samen met Wesley op Bethel te dienen. Ik werkte in de huishouding en in de stomerij, en later mocht ik samenwerken met het MEPS-team van de Computerafdeling. Op Bethel had ik de gelegenheid om me helemaal te geven in Jehovah’s dienst en tegelijkertijd broeders en zusters te leren kennen die vrienden voor het leven werden.
Maar ondertussen had mijn familie in Ethiopië met zware vervolging te maken. Daar maakte ik me veel zorgen om. Mijn broer en twee zussen die gearresteerd waren, zaten nog steeds gevangen. b Elke dag moest mijn moeder eten maken en dat naar ze toe brengen omdat de gevangenis daar niet in voorzag.
In die stressvolle periode was Jehovah mijn toevlucht, en ik kreeg ook veel steun en troost van de Bethelfamilie (Markus 10:29, 30). Op een dag zei broeder John Booth tegen me: ‘We zijn heel blij dat je hier op Bethel dient. Dat was niet mogelijk geweest als je Jehovah’s zegen niet had.’ c Die lieve woorden gaven me de verzekering dat Jehovah mijn beslissing om Ethiopië te ontvluchten had gezegend en dat hij voor mijn familie zou zorgen.
Jehovah dienen als gezin
In januari 1989 kwamen we erachter dat ik zwanger was. In eerste instantie waren we geschokt! Maar na een paar dagen veranderde onze bezorgdheid in blijdschap. Toch maakten we ons nog een beetje zorgen. Wat voor ouders zouden we zijn? Waar zouden we gaan wonen? En hoe zouden we buiten Bethel in ons onderhoud kunnen voorzien?
Op 15 april 1989 laadden we al onze spullen in onze auto en vertrokken we naar Oregon, waar we onze volletijddienst wilden voortzetten als pioniers. Maar toen we er nog maar net waren, zeiden enkele vrienden goedbedoeld tegen ons dat pionieren voor ons niet realistisch was. We hadden het inderdaad niet breed en er was een baby op komst. Wat zouden we doen? Op dat moment kregen we bezoek van onze kringopziener, Guy Pierce, en zijn vrouw, Penny. d Ze moedigden ons aan om vast te houden aan ons doel. Dus begonnen we te pionieren, en we vertrouwden erop dat Jehovah ons zou helpen (Maleachi 3:10). We bleven pionieren na de geboorte van onze zoon, Lemuel, en ook na de geboorte van onze tweede zoon, Jadon.
Dat we konden pionieren terwijl de jongens nog klein waren, is iets dat we echt koesteren. Door de pioniersdienst hadden we veel gelegenheden om over geestelijke waarheden te praten, niet alleen met andere mensen maar ook met onze zoons (Deuteronomium 11:19). Maar toen onze derde zoon, Japheth, geboren werd, moesten we een tijdje met de pioniersdienst stoppen (Micha 6:8).
We leren onze zoons om Jehovah te dienen
We beseften dat wij als ouders een heel belangrijke verantwoordelijkheid hadden, namelijk ervoor te zorgen dat Jehovah voor elk van onze jongens heel reëel werd en ze te helpen hun eigen band met Jehovah op te bouwen. Om dat te bereiken, deden we veel moeite om de gezinsaanbidding leuk te maken, zodat ze ernaar uit zouden kijken. Toen ze nog heel klein waren, lazen we samen uit de publicaties Naar de Grote Onderwijzer luisteren en Mijn boek met bijbelverhalen. We speelden sommige verhalen zelfs na. Omdat ik de enige vrouw in huis was, was ik Izebel toen we haar verhaal naspeelden. De jongens vonden het geweldig om te doen alsof ze me van de bank afduwden en om vervolgens voor hond te spelen! We deden niet alleen gezinsaanbidding, maar Wesley gaf elk kind ook apart Bijbelstudie.
We hielden heel veel van onze kinderen, en we vroegen Jehovah vaak of ons gezin hecht mocht blijven. Toen ze wat ouder werden, leerden we ze ook praktische dingen. Ze deden de afwas, maakten hun kamer schoon en wasten zelf hun kleren. Ook leerden we ze koken.
Niet alleen onze kinderen leerden belangrijke lessen, maar ook wij als ouders. Soms reageerden we te fel en zeiden we onaardige dingen tegen de kinderen of tegen elkaar. Als dat gebeurde, toonden we nederigheid en boden we onze excuses aan.
We nodigden geregeld broeders en zusters uit de gemeente bij ons thuis uit, en ook Bethelieten, zendelingen, reizende opzieners en broeders en zusters die dienden waar de behoefte groter was (Romeinen 12:13). Als we visite hadden, stuurden we de kinderen niet naar een andere kamer om te spelen. Ze bleven erbij zitten en genoten van de gesprekken en ervaringen. Vaak konden de kinderen zich nog meer details over de gesprekken herinneren dan Wesley en ik.
We deden veel moeite om het leven in Jehovah’s dienst leuk te maken. We spaarden bijvoorbeeld geld en vakantiedagen zodat we reizen konden maken naar andere landen. Tijdens elke reis bezochten we een bijkantoor, woonden we vergaderingen bij en gingen we in de velddienst. Daardoor kregen we veel waardering voor Jehovah’s wereldwijde organisatie en werd ons gezin steeds hechter.
We leven nog steeds helemaal voor Jehovah
We merkten dat er in onze omgeving veel Spaanssprekende mensen woonden, maar dat er niet geregeld tot ze gepredikt werd. Dus toen de jongens nog klein waren, vroegen we broeder Pierce wat hij ervan zou vinden als we met ons gezin de Spaanse gemeente zouden ondersteunen. Hij antwoordde met een grote grijns op zijn gezicht: ‘Als je visser bent, ga je vissen waar veel vis is.’ Met die aanmoediging gingen we naar de Spaanse gemeente in Woodburn (Oregon). We hadden het voorrecht om verschillende Bijbelstudies te beginnen, sommige studenten te helpen naar de doop toe te groeien en te zien hoe een kleine Spaanse groep een gemeente werd.
Op een bepaald moment raakte Wesley zijn baan kwijt en moesten we voor zijn nieuwe baan naar Californië verhuizen. Twee jaar later besloten Lemuel, Jadon en ik om te gaan pionieren. In 2007 had ik het voorrecht om samen met hen naar de Pioniersschool te gaan. Kort na de school kwamen we erachter dat er in ons gebied veel Arabischsprekende mensen woonden. Dus na 13 jaar in het Spaanse veld te hebben gediend, besloten we om als gezin de Arabische gemeente te ondersteunen. We genoten ervan om de waarheid te delen met de vele Arabischsprekende immigranten in ons gebied, maar we deden ook mee met speciale predikingscampagnes in het buitenland. We dienen nog steeds als pioniers in het Arabische veld in San Diego (Californië).
Ik ben heel blij met Wesley als echtgenoot en gezinshoofd. Hij heeft veel respect voor Jehovah’s organisatie. Ik heb hem nooit iets negatiefs horen zeggen over Bethel of over gemeenteregelingen. Hij zoekt altijd naar iets positiefs. Hij bidt met me en voor me, en als we met stressvolle situaties te maken hadden, waren zijn gebeden een troost voor me en hielpen ze me om kalm te blijven.
Als ik terugkijk op ons leven, moet ik denken aan hoe we ervan genoten hebben om in de volletijddienst te staan, onze kinderen groot te brengen en te dienen in gemeenten waar de behoefte groter is. We hebben gezien dat Jehovah personen die hem op de eerste plaats stellen zegent, en we zijn nooit iets tekortgekomen (Psalm 37:25). Ik ben ervan overtuigd dat de keus om volledig voor Jehovah te leven, de beste beslissing is die ik ooit had kunnen nemen (Psalm 84:10).
a Broeder Linck diende op het bijkantoor in Kenia, dat de leiding had over het werk in Ethiopië.
b Mijn twee zussen en broer werden na vier jaar uit de gevangenis vrijgelaten.
c Broeder Booth diende als lid van het Besturende Lichaam totdat hij in 1996 zijn loopbaan op aarde beëindigde.
d Broeder Pierce diende later als lid van het Besturende Lichaam totdat hij in 2014 zijn loopbaan op aarde beëindigde.