Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

JAY CAMPBELL | LEVENSVERHAAL

Opgetild naar grote hoogten

Opgetild naar grote hoogten

 Als kind was ik heel verlegen. Ik bleef het liefst binnen en verstopte me vaak voor mensen, en ik had een laag zelfbeeld. Ik had weinig contact met anderen en ik was bang dat mensen me niet met respect zouden behandelen. Hier volgt mijn verhaal.

 In augustus 1967 was ik een gezonde peuter van anderhalf, maar op een dag kreeg ik hoge koorts. De volgende dag had ik geen kracht meer in mijn benen. In het ziekenhuis in mijn woonplaats Freetown (Sierra Leone) kwamen ze erachter dat ik polio had, een virusinfectie die verlamming kan veroorzaken, vooral bij kinderen onder de vijf. Fysiotherapie hielp niet om mijn benen sterker te maken. Geleidelijk verschrompelden de spieren en kon ik niet meer lopen. Mijn vader zei vaak dat ik maar een ‘half kind’ was vanwege mijn handicap. Ik kon alleen maar kruipen en had een minderwaardigheidscomplex. Ik had het gevoel dat ik niet dieper kon zinken.

Een jeugd vol uitdagingen

 Mijn moeder en ik woonden in een compound waar verschillende andere arme gezinnen woonden. Hoewel de mensen me graag mochten, verlangde ik naar de liefde van een vader, maar die kreeg ik niet. Sommigen dachten dat mijn handicap niet veroorzaakt was door een ziekte maar door hekserij. Anderen vonden dat mijn moeder me moest achterlaten bij een tehuis voor gehandicapte kinderen. Dan zou ze niet meer voor me hoeven te zorgen. Mijn moeder deed dat gelukkig niet en zorgde heel goed voor me.

 Ik kon niet staan of lopen, dus ik moest kruipen. Maar omdat ik mezelf over de grond sleepte, verwondde ik mezelf vaak. Om mijn lichaam te beschermen, droeg ik dikke kleren. Ik beschermde mijn handen door slippers als handschoenen te gebruiken. Later kreeg ik houten blokken in de vorm van een U waarmee ik mijn handen beter kon beschermen. Ik verplaatste me door de blokken verderop neer te zetten en mijn gewicht naar voren te gooien. Dan kromde ik mijn rug en zwaaide ik mijn benen in dezelfde richting. Als ik eenmaal een ‘stap’ had gezet, reikte ik naar voren voor de volgende moeizame stap. Dat was heel zwaar voor mijn armen en schouders. Het kostte me zo veel moeite om me te verplaatsen dat ik bijna nooit onze compound verliet. Ik kon niet naar school of met andere kinderen spelen. Ik maakte me zorgen wat er met me zou gebeuren als mijn moeder er niet meer was.

 Ik vroeg God me te helpen en ervoor te zorgen dat ik geen bedelaar zou worden. Ik dacht dat als ik mijn best deed om hem op de goede manier te dienen, hij voor me zou zorgen. Daarom deed ik op een dag in 1981 veel moeite om naar de kerk te gaan die buiten onze compound stond. De manier waarop mensen naar me keken, gaf me een ongemakkelijk gevoel. De voorganger groette me niet, en hij werd boos op mijn moeder omdat ik op een kerkbank zat waar anderen voor betaald hadden. Ik besloot daar nooit meer naartoe te gaan.

Hoe ik mijn hemelse Vader ontmoette

 Op een ochtend in 1984, toen ik 18 was, ging ik zoals altijd naar boven om bij het raam te zitten. Vanaf die plek keek ik naar wat er in de buitenwereld gebeurde. Maar toen besloot ik om naar buiten te gaan, waar het meestal rustig was. Daar zag ik twee mannen die van huis tot huis predikten. Ze vertelden me over een prachtige toekomst waarin ik gezond zou zijn. Ze lazen Jesaja 33:24 en Openbaring 21:3, 4 aan me voor. Toen gaven ze me de kleurrijke brochure Geniet voor eeuwig van het leven op aarde!, en ze beloofden me terug te komen om me meer te vertellen.

 Bij hun tweede bezoek zeiden ze dat ze terug zouden komen met Pauline, een zendeling die pas was aangekomen, om verder te praten. Dat deden ze, en Pauline werd als een moeder voor me. Mijn echte moeder juichte het toe dat ik Bijbelstudie kreeg van mijn ‘nieuwe moeder’, die zelfopofferende liefde, geduld, vriendelijkheid en persoonlijke belangstelling toonde. Ze vroeg me altijd hoe het met me ging. Ze leerde me lezen, en aan de hand van Mijn boek met bijbelverhalen hielp ze me om de liefdevolle Vader te leren kennen naar wie ik zo verlangde.

Pauline, een zendeling, gaf me Bijbelstudie

 Wat ik uit de Bijbel leerde, maakte me heel gelukkig. Op een dag vroeg ik Pauline of ik mee mocht naar de gemeenteboekstudie, a die werd gehouden in het huis van een Getuige van Jehovah die een blok verder woonde. Pauline vond het goed, en de dinsdag daarop kwam ze naar ons huis. Ze wachtte tot ik een bad had genomen en me had aangekleed zodat we samen naar de vergadering konden. Iemand zei dat ik Pauline maar moest vragen of ze een taxi voor me wilde betalen. Maar ik zei: ‘Ik loop ernaartoe op mijn houten blokken.’

 Toen het tijd was om te vertrekken, keken mijn moeder en mijn buren bezorgd toe. Terwijl ik de deur uit ging, riepen een paar buren naar Pauline: ‘Je dwingt haar!’

 ‘Jay, wil je naar de vergadering?’, vroeg Pauline heel rustig. Nu kon ik laten zien dat ik op Jehovah vertrouwde (Spreuken 3:5, 6). ‘Ja!’, zei ik. ‘Dit is mijn keus.’ De buren keken in stilte toe en veranderden van houding naarmate ik dichterbij de poort kwam. Toen ik de compound verliet, begonnen ze te juichen.

 Ik genoot van de vergadering! Het was zo’n verademing! Iedereen heette me van harte welkom. Niemand keek op me neer. Ik voelde me erg op mijn gemak. Dus bleef ik komen. Kort daarna vroeg ik of ik ook mee mocht naar de vergaderingen in de Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen. Ik was arm en ik had maar twee jurken en een paar slippers. Toch vertrouwde ik erop dat Jehovah’s volk me niet zou afwijzen. En dat gebeurde ook niet.

 Om bij de Koninkrijkszaal te komen, moest ik naar het eind van de straat ‘lopen’ en daar een taxi nemen die me onderaan de heuvel bracht waar de zaal stond. Vervolgens droegen de broeders me naar boven naar de zaal.

 Nu ik had geproefd van Jehovah’s goedheid, wilde ik bescherming bij hem zoeken. Ik nam me voor om geregeld naar de vergaderingen te gaan (Psalm 34:8). In het regenseizoen kwam ik vaak nat en onder de modder aan, en dan moest ik me in de zaal omkleden. Maar het was de moeite waard!

 In het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1985 werd mijn verhaal verteld. Nadat Josette, een Getuige in Zwitserland, mijn verhaal had gelezen, stuurde ze me een driewieler met handpedalen en met mooie spatborden en kleurrijke achterreflectoren. Vanaf toen kon ik me een stuk waardiger verplaatsen. Kleine kinderen stonden er vol bewondering naar te kijken en zeiden dat ze het geweldig vonden als ik op mijn mooie fiets reed. Ik hoefde nu niet meer over de grond te kruipen, en ik voelde me net een koningin, gerespecteerd en niet meer geminacht.

Naar grote hoogten

 Ik maakte snel vorderingen omdat ik al een eenvoudig en moreel rein leven leidde. Dankzij mijn handfiets kon ik mee in de prediking, en op 9 augustus 1986 liet ik me dopen. De doop veranderde mijn leven ten goede en maakte me gelukkiger dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Ik had innerlijke vreugde en voldoening, zelfvertrouwen en een gevoel van eigenwaarde, omdat ik nu een Vader had die van me hield en mensen om me heen had die echt om me gaven.

 Ik wilde graag iets voor Jehovah terugdoen, en daarom dacht ik na over de gewone pioniersdienst (Psalm 116:12). Maar ik wist niet zeker of ik dat aankon. Ik bad erover en besloot het te proberen. Op 1 januari 1988 begon ik met pionieren, en dat doe ik nog steeds. Het is echt een zegen voor me geweest! Lieve broeders en zusters helpen me om mijn maandelijkse doel te halen. En Jehovah helpt me altijd met zijn heilige geest (Psalm 89:21).

 Als pionier ging ik veel meer bewegen, en dat was goed voor mijn benen, ook al bleven ze zwak. Na een tijdje ging ik naar een nieuwe kliniek, in de hoop fysiotherapie en een oefenprogramma te krijgen. Maar een verpleegster zei tegen me dat het geen zin had, omdat ik volgens haar toch snel dood zou gaan. Haar collega zei hetzelfde, en ik was echt uit het veld geslagen. Toen ik thuiskwam, vroeg ik Jehovah me te helpen mijn gevoelens van ontmoediging te overwinnen en een vorm van therapie te vinden.

 De prediking bleek voor mij een van de beste vormen van therapie te zijn. Daardoor kreeg ik volop beweging. Een aantal jaren later zag een van de verpleegsters die had gezegd dat ik snel zou sterven, me bij de Koninkrijkszaal. Ze was verbaasd dat ik nog steeds leefde!

 Ondanks mijn aandoening probeer ik heel actief te blijven in Jehovah’s dienst. De broeders geven me vaak een compliment voor mijn ijver en omdat ik altijd vroeg op de vergaderingen ben. Dat doe ik graag omdat ik mijn broeders en zusters dan welkom kan heten en persoonlijke belangstelling voor ze kan tonen.

 Ik heb Jehovah’s goedheid geproefd, en ik heb al heel wat zegeningen meegemaakt. Ik heb drie mensen tot de doop mogen begeleiden. Een van hen, Amelia, heeft de 137ste Gileadklas bezocht. Zelf heb ik meerdere keren de Pioniersschool mogen bezoeken, een geweldige voorziening van Jehovah! Dankzij Jehovah ben ik een gelukkiger mens, met zelfvertrouwen en een gevoel van eigenwaarde. Mensen hebben nu respect voor me. Ik schaam me niet meer. Ik heb goede vrienden in de waarheid, niet alleen in mijn woonplaats Freetown, maar ook in de rest van het land en over de hele wereld.

 Het is al bijna 40 jaar geleden dat ik voor het eerst hoorde over Gods belofte van een nieuwe wereld waar geen ziekte meer zal zijn. Die belofte moedigt me nog steeds aan, en ik zie uit naar de vervulling ervan. Ik wacht geduldig op Jehovah, omdat ik weet dat hij het niet zal uitstellen (Micha 7:7). Dat ik het niet heb opgegeven heeft tot veel zegeningen geleid. Jehovah heeft me door veel problemen en uitdagingen heen geholpen. Hij heeft altijd voorzien in hulp op het juiste moment. Ik ben heel gelukkig en vrolijk omdat ik niet meer over de grond kruip maar ben opgetild naar onvoorstelbaar grote hoogten.

a Nu de gemeentebijbelstudie genoemd.