Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

PHYLLIS LIANG | LEVENSVERHAAL

Jehovah heeft mijn bereidwilligheid gezegend

Jehovah heeft mijn bereidwilligheid gezegend

‘Ik ben bereid te gaan.’ Dat was de reactie van Rebekka uit de Bijbel toen haar gevraagd werd haar leven om te gooien om Jehovah’s wil te doen (Genesis 24:50, 58). Hoewel ik van mezelf niet vind dat ik heel bijzondere kwaliteiten heb, heb ik altijd geprobeerd net zo bereidwillig te zijn als zij in Jehovah’s dienst. Het was niet altijd makkelijk, maar ik heb gezien hoe Jehovah een bereidwillige instelling zegent, soms op onverwachte manieren.

Een oudere man brengt ons iets kostbaars

 Mijn vader stierf een paar jaar nadat ons gezin naar Roodepoort (Zuid-Afrika) was verhuisd. In 1947, toen ik 16 was, werkte ik fulltime bij de landelijke telefoondienst om bij te dragen aan het onderhoud van ons gezin. Op een dag, terwijl ik thuis was, kwam er een oudere man bij ons aan de deur die ons een abonnement op De Wachttoren aanbood. We namen het abonnement, gewoon om aardig voor hem te zijn.

 Maar al snel kregen we interesse en wilden we meer over de Bijbel weten. Mijn moeder, die vroeger lid was geweest van de Nederduitse Gereformeerde Kerk, zag duidelijk het verschil tussen wat de Bijbel leert en wat de kerk leerde. We namen Bijbelstudie en begonnen al snel de gemeentevergaderingen te bezoeken. In 1949 werd ik als eerste van ons gezin gedoopt. Ik bleef nog een paar jaar fulltime werken, maar ik wilde graag meer voor Jehovah doen.

Bereid om te dienen waar behoefte was

FomaA/stock.adobe.com

Koeksisters

 In 1954 ging ik in de gewone pioniersdienst, en ik vroeg aan het Zuid-Afrikaanse bijkantoor waar ik me nuttig zou kunnen maken. Het bijkantoor stelde voor dat ik naar Pretoria zou gaan en regelde dat een andere pionierster zich daar bij me zou voegen. We hadden een redelijk comfortabele plek om te wonen, en ik kan me nog goed de heerlijke koeksisters herinneren die vlakbij werden verkocht. Dat waren koeken van gevlochten deeg, die werden gefrituurd en door siroop werden gehaald.

 Toen mijn pionierspartner trouwde, vroeg broeder George Phillips, de bijkantoordienaar, of ik in de speciale pioniersdienst zou willen. Dat wilde ik heel graag.

 In 1955 werd ik als speciale pionier toegewezen aan Harrismith. Het was voor mijn nieuwe pionierspartner en mij niet makkelijk om goede woonruimte te vinden. Toen de plaatselijke kerk bijvoorbeeld ontdekte wat we deden, zetten ze onze hospita onder druk om ons eruit te zetten.

 Later werd ik toegewezen aan Parkhurst, in Johannesburg. Daar pionierde ik samen met twee zusters die zendeling waren. Na een tijdje trouwde een van hen en kreeg de ander een nieuwe toewijzing. Een lieve zuster, Eileen Porter, zei toen dat ik bij haar mocht inwonen, hoewel zij en haar gezin niet echt ruimte voor me hadden. Ik sliep in een klein kamertje dat van de rest van het huis was afgescheiden met een gordijn. Eileen was heel aardig en aanmoedigend, en ik voelde me erg bij haar op mijn gemak. Ik was onder de indruk van haar ijver voor de waarheid ondanks alles wat ze voor haar gezin moest doen.

 Niet lang daarna werd ik toegewezen aan Aliwal-Noord, in de provincie Oost-Kaap. Daar werd Merlene (Merle) Laurens mijn pionierspartner. We waren allebei in de 20. We hadden veel aan het voorbeeld van een oudere zuster, Dorothy, die we tante Dot noemden. Toen ze jong was, was ze in de velddienst aangevallen door agressieve honden, maar dat had haar ijver niet verminderd.

 In 1956 vertrok Merle om de 28ste klas van Gilead bij te wonen. Wat had ik graag met haar mee willen gaan! Maar tante Dot was heel lief voor me, en we werden goede vriendinnen ondanks het leeftijdsverschil.

 Je kunt je voorstellen hoe blij ik was toen ik ook werd uitgenodigd voor de Gileadschool! Voordat ik vertrok, pionierde ik nog zo’n acht maanden in Nigel, samen met Kathy Cooke, die was afgestudeerd aan Gilead. Door Kathy’s verhalen raakte ik helemaal enthousiast, en in januari 1958 vertrok ik naar New York.

Ik laat me graag opleiden

 Op Gilead deelde ik een kamer met Tia Aluni, een Samoaanse zuster, en Ivy Kawhe, een Maori zuster. In Zuid-Afrika werden onder het apartheidsregime rassen strikt gescheiden gehouden, dus voor mij was het heel nieuw om met deze zusters een kamer te delen. Ik ging al snel van ze houden, en ik vond het geweldig om in zo’n internationale klas te zitten.

 Een van onze Gileadleraren was broeder Maxwell Friend. Zijn lessen waren soms heel intens. Hij had drie lampen in zijn klaslokaal, waarop stond: volume, toon en tempo. Als een student een lezing of demonstratie gaf, deed broeder Friend een van de lampen aan als hij vond dat er iets niet goed was aan de presentatie. Omdat ik vrij verlegen was, gingen tijdens mijn presentaties vaak de gevreesde lampen aan, waardoor ik soms moest huilen! Toch mocht ik broeder Friend graag. Als ik tussen de lessen door druk bezig was met mijn schoonmaaktoewijzing, kwam hij me soms een kopje koffie brengen.

 Tijdens de school vroeg ik me af wat mijn toewijzing zou worden. Merle, mijn vroegere pionierspartner, was na Gilead toegewezen aan Peru. Ze stelde voor dat ik aan broeder Nathan Knorr, die toen de leiding had over het werk, zou vragen of ik de plaats mocht innemen van haar zendingspartner, die binnenkort zou trouwen. Broeder Knorr bezocht om de paar weken onze school, dus het was niet zo moeilijk om hem te spreken. Toen ik afstudeerde, werd ik inderdaad toegewezen aan Peru!

Een toewijzing in de bergen

Merle (rechts) en ik in Peru (1959)

 Ik vond het geweldig om met Merle herenigd te zijn in Lima (Peru). Ik had meteen al Bijbelstudies die vorderingen maakten, hoewel mijn Spaans nog niet heel goed was. Later werden Merle en ik toegewezen aan Ayacucho, hoog in de bergen. Ik vond het geen makkelijke toewijzing. Ik sprak ondertussen al wat Spaans, maar de meeste mensen daar spraken alleen Quechua, en het kostte tijd om te wennen aan de hoogte en de ijle lucht.

Prediken in Peru (1964)

 Ik had het gevoel dat ik in Ayacucho niet veel bereikte, en ik vroeg me af of veel mensen in de omgeving ooit de waarheid zouden aanvaarden. Toch zijn er nu in Ayacucho meer dan 700 verkondigers en is er zelfs een vertaalkantoor voor het Quechua (Ayacucho).

 Na verloop van tijd trouwde Merle met Ramón Castillo, een kringopziener, en in 1964 woonde Ramón een cursus van 10 maanden op Gilead bij. In zijn klas zat een broeder uit mijn Gileadklas, Fu-lone Liang, a die op dat moment in Hongkong diende maar nu extra opleiding op Gilead kreeg vanwege verantwoordelijkheden op het bijkantoor. Fu-lone vroeg aan Ramón hoe het met mij ging in Peru, en daarna begonnen Fu-lone en ik met elkaar te schrijven.

 Vanaf het begin maakte Fu-lone duidelijk dat onze briefwisseling betekende dat we verkering hadden. In Hongkong ging een andere zendeling, Harold King, geregeld naar het postkantoor, dus hij vond het niet erg om de brieven van Fu-lone op de post te doen. Harold maakte vaak tekeningetjes op de enveloppen en schreef er korte berichtjes op, zoals: ‘Ik zal zeggen dat hij vaker moet schrijven!’

Fu-lone en ik

 Nadat we elkaar anderhalf jaar hadden geschreven, besloten Fu-lone en ik te trouwen. Ik vertrok uit Peru nadat ik er zo’n zeven jaar had gediend.

Een nieuw leven in Hongkong

 Op 17 november 1965 trouwden Fu-lone en ik. Ik genoot van mijn nieuwe leven in Hongkong, waar ik op het bijkantoor woonde met mijn man en twee andere echtparen. Terwijl Fu-lone overdag vertaalwerk op het bijkantoor deed, ging ik prediken. Kantonees leren was heel moeilijk, maar de andere zendelingenzusters en mijn lieve man hielpen me geduldig. Iets wat me heel erg hielp om de taal te leren was dat ik Bijbelstudies mocht leiden met kinderen.

De zes leden van de Bethelfamilie in Hongkong halverwege de jaren 60. Fu-lone en ik staan in het midden

 Na een paar jaar verhuisden Fu-lone en ik naar een zendelingenhuis in een ander deel van Hongkong dat Kwun Tong heette, zodat Fu-lone Kantonese les kon geven aan nieuwe zendelingen. b Ik genoot zo van de prediking daar dat ik vaak niet eens naar huis wilde!

 In 1968 was ik heel blij met het nieuwe studiehulpmiddel De waarheid die tot eeuwig leven leidt. Het was makkelijker dan het vorige studiehulpmiddel ʻGod zij waarachtigʼ, vooral voor studenten die niet bekend waren met de Bijbel en het christelijke geloof.

 Maar ik maakte de fout te denken dat studenten de waarheid aanvaardden gewoon omdat ze het juiste antwoord konden geven op de vragen in het studieboek. Ik had zelfs met een van mijn studenten het hele Waarheid-boek bestudeerd zonder te beseffen dat ze nog steeds niet in God geloofde! Ik leerde om meer persoonlijke gesprekken met de studenten te hebben om erachter te komen wat ze echt dachten.

 Na een paar jaar in Kwun Tong te hebben gewoond gingen we terug naar het bijkantoor. Fu-lone werd lid van het bijkantoorcomité van Hongkong. Door de jaren heen heb ik in de huishouding gewerkt en aan de receptie. Fu-lone moest af en toe op reis voor vertrouwelijke theocratische toewijzingen. Ik kon dan niet met hem mee, maar ik vond het een voorrecht om hem te ondersteunen bij zijn toewijzingen.

Fu-lone laat een nieuwe publicatie zien: het Jesaja’s profetie II-boek in traditioneel en vereenvoudigd Chinees

Een onverwachte verandering

 In 2008 werd mijn hele leven op z’n kop gezet. Tijdens een van Fu-lones reizen overleed hij onverwachts, kort voor de herdenking van Jezus’ dood. Ik was er kapot van. Broeders en zusters waren een grote steun voor me, en tijdens de Avondmaalslezing kon ik me goed houden door een geïnteresseerde te helpen bij het opzoeken van de Bijbelteksten. Ik haalde kracht uit een van Fu-lones favoriete teksten, waar staat: ‘Ik ben Jehovah, je God, die je rechterhand vastpakt en tegen je zegt: “Wees niet bang. Ik zal je helpen”’ (Jesaja 41:13).

 Zeven jaar na de dood van Fu-lone zeiden de broeders in Hongkong dat ik beter kon verhuizen naar een groter bijkantoor, waar ik betere gezondheidszorg kon krijgen. Daarom verhuisde ik in 2015 naar het bijkantoor in Zuid-Afrika, dat niet ver ligt van de plaats waar ik in 1947 voor het eerst over de waarheid hoorde.

 Ik heb veel gelukkige jaren in Jehovah’s dienst gehad, en ik heb het gevoel dat Jehovah mijn bereidwilligheid echt heeft gezegend. Ik heb nog steeds contact met vroegere Bijbelstudenten die Jehovah trouw dienen, en ik heb gezien hoe Jehovah schijnbaar kleine bijdragen aan de prediking kan zegenen. Het aantal verkondigers in Peru is bijvoorbeeld toegenomen van zo’n 760 in 1958 tot zo’n 133.000 in 2021, en het aantal verkondigers in Hongkong van zo’n 230 in 1965 tot 5565 in 2021.

 Vanwege mijn leeftijd kan ik niet meer zo veel doen als vroeger. Maar mijn bereidwilligheid is er nog steeds, en ik kijk ernaar uit om diezelfde instelling te tonen in Jehovah’s nieuwe wereld. Dan zal er heel wat werk te doen zijn en zal ik enthousiast zeggen: ‘Ik ben bereid te gaan.’

a Het verhaal hoe Fu-lone Liang in de waarheid is gekomen, is te vinden in het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1975, blz. 51.

b Een van Fu-lones ervaringen in Kwun Tong is te vinden in het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1975, blz. 64.