MILTIADIS STAVROU | LEVENSVERHAAL
‘We hebben Jehovah’s zorg en leiding gevoeld’
Ik was een jaar of 13 en zoals de meeste jongens van mijn leeftijd vond ik het leuk om naar de weinige auto’s te kijken die door onze straat in Tripoli (Libanon) reden. Op een keer zag ik er een die heel erg opviel — een mooie, rode Amerikaanse auto van een Syrische man. Je kunt je voorstellen hoe verbaasd ik was toen de priester van de plaatselijke orthodoxe kerk zei dat we de auto met stenen moesten bekogelen omdat de eigenaar een Getuige van Jehovah was!
We zeiden tegen de priester dat we de bestuurder zouden kunnen raken. Hij antwoordde: ‘Dood hem maar. En gebruik mijn gewaad om zijn bloed van je handen te vegen!’ Hoewel ik heel trots was op mijn Grieks-orthodoxe achtergrond, waren die boze woorden voor mij later een reden om de kerk te verlaten. Achteraf besef ik dat dat voorval me heeft geholpen om de waarheid over Jehovah te ontdekken.
Ik ontdek de waarheid over Jehovah
In mijn jeugd was Tripoli een bruisende havenstad met mensen van allerlei culturen, talen en geloven. Elke familie was trots op zijn afkomst, en dat gold ook voor mijn familie. Mijn oudere broers en ik sloten ons aan bij een groepering die zich Soldaten van het geloof a noemde en tegen Jehovah’s Getuigen was. We hadden nog nooit Getuigen ontmoet, maar onze priester zei dat ze een bende waren die tegen de Grieks-orthodoxe kerk was en dat hun leider Jehovah was. Hij zei meerdere keren tegen ons dat we de Getuigen moesten aanvallen als we ze tegenkwamen.
Zonder dat ik het wist, hadden drie van mijn broers Getuigen van Jehovah ontmoet. Maar in plaats van geweld tegen ze te gebruiken, hadden mijn broers Bijbelstudie genomen om te bewijzen dat ze het mis hadden. Toen ik op een avond thuiskwam, zat onze woonkamer vol Getuigen die een gesprek over de Bijbel hadden met mijn familie en een paar buren. Ik was geschokt! Hoe konden mijn broers het orthodoxe geloof verraden? Ik stond op het punt weg te gaan toen een van de buren, een bekende tandarts die ook een Getuige was, zei dat ik moest gaan zitten en luisteren. Een vriend van de familie las Psalm 83:18 voor uit mijn eigen bijbel. Toen besefte ik dat onze priester tegen ons had gelogen. Jehovah was geen bendeleider — hij was de enige ware God!
Ik wilde meer over Jehovah weten, dus ging ik meedoen met de Bijbelstudie die bij ons thuis werd gehouden en werd geleid door broeder Michel Aboud. Op een dag stelde een vriend die erbij was een vraag waar ik al mee zat sinds ik een kind was. Hij vroeg: ‘Door wie is God eigenlijk gemaakt?’ Broeder Aboud wees naar een kat die op de bank lag. Hij legde uit dat katten niet kunnen begrijpen wat mensen zeggen en denken. Zo kunnen wij veel dingen over God niet begrijpen. Die simpele illustratie hielp me in te zien waarom ik bepaalde dingen over Jehovah niet volledig kon begrijpen. Kort daarna droeg ik mijn leven aan Jehovah op, en in 1946, toen ik 15 was, liet ik me dopen.
Pionieren geeft mijn leven zin
In 1948 ging ik in de fotozaak van mijn broer Hanna werken. Zijn winkel lag naast een verfwinkel, die eigendom was van een broeder die Najib Salem b heette. Najib was een moedige prediker, en dat is hij tot aan zijn dood op 100-jarige leeftijd gebleven. Toen ik met hem meeging om in de dorpen te prediken, zag ik met eigen ogen hoe moedig hij was ondanks tegenstand. Het leek wel alsof hij met iedereen een gesprek over de Bijbel kon beginnen, welk geloof ze ook hadden. Zijn ijverige voorbeeld maakte diepe indruk op me.
Op een dag stapte Mary Shaayah, een Libanese zuster uit de Verenigde Staten, onze winkel binnen. Ze was een ijverige pionier ondanks haar drukke leven als moeder. Dat bezoek was een keerpunt in mijn leven. Mary bleef meer dan twee uur en vertelde ons allemaal ervaringen die ze in de prediking had meegemaakt. Voordat ze wegging, keek ze me aan en zei: ‘Milto, je bent niet getrouwd. Waarom pionier je eigenlijk niet?’ Ik kwam met het excuus dat ik moest werken om de kost te verdienen. Ze vroeg: ‘Hoelang ben ik hier vanochtend bij jullie geweest?’ Ik antwoordde: ‘Iets van twee uur.’ Mary zei: ‘Ik heb je in die tijd niet veel werk zien doen. Als je die tijd elke dag aan de prediking zou besteden, zou je kunnen pionieren. Probeer het gewoon een jaar en beslis dan of je ermee doorgaat of niet.’
In mijn cultuur namen de meeste mannen niet zo gauw advies aan van een vrouw, maar ik vond haar advies heel redelijk. Twee maanden later, in januari 1952, begon ik met de pioniersdienst. Anderhalf jaar later werd ik uitgenodigd voor de 22ste klas van de Gileadschool.
Na mijn graduatie werd ik toegewezen aan het Midden-Oosten. Nog geen jaar later trouwde ik met Doris Wood, een vrolijke zendeling uit Engeland die ook in het Midden-Oosten diende.
We delen de Bijbelse waarheid in Syrië
Kort na ons trouwen werden Doris en ik toegewezen aan Aleppo (Syrië). Omdat ons predikingswerk daar verboden was, bestudeerden we de Bijbel vooral met mensen die we via anderen hadden gevonden.
Op een dag bezochten we een vrouw die belangstelling voor de Bijbel had getoond. Toen ze de deur opendeed, zagen we dat ze trilde van angst. Ze zei: ‘Wees voorzichtig! De politie is hier net geweest. Ze wilden weten waar jullie wonen.’ Het was duidelijk dat de geheime politie wist aan wie we Bijbelstudie gaven. We belden de broeders die de leiding hadden over het werk in het Midden-Oosten, en ze raadden ons aan om het land zo snel mogelijk te verlaten. We vonden het heel erg om onze Bijbelstudenten achter te moeten laten, maar we voelden dat Jehovah ons liefdevol beschermde.
We ervaren Jehovah’s leiding in Irak
In 1955 werden we toegewezen aan Bagdad (Irak). Hoewel we in Irak tot iedereen konden prediken zolang we maar discreet waren, concentreerden we ons op mensen met een christelijke achtergrond.
We probeerden ook gesprekjes met moslims te beginnen op de markt of op straat. Doris zei dan vaak iets dat mensen waarschijnlijk zou aanspreken. Ze zei bijvoorbeeld: ‘Mijn vader zei altijd dat we ons allemaal moeten verantwoorden tegenover onze Schepper’ (Romeinen 14:12). Vervolgens zei ze: ‘Aan die gedachte heb ik altijd veel gehad. Wat vindt u daarvan?’
We genoten ervan om in Bagdad te dienen. We zijn daar bijna drie jaar gebleven en hebben de plaatselijke broeders kunnen helpen om het predikingswerk op een discrete manier te organiseren. We hielden bijeenkomsten in het Arabisch in ons zendelingenhuis. We vonden het geweldig om oprechte personen te verwelkomen uit de Assyrische gemeenschap, een etnische groep die overwegend christelijk is. Als ze dan met eigen ogen de liefde en eenheid op onze bijeenkomsten zagen, beseften ze dat we echte volgelingen van Jezus waren (Johannes 13:35).
Een van degenen die snel op onze boodschap van vrede reageerden was Nicolas Aziz, een vriendelijke, nederige familieman van Armeens-Assyrische afkomst. Nicolas en zijn vrouw, Helen, aanvaardden al snel wat de Bijbel zegt over Jehovah en zijn Zoon, Jezus — dat ze twee verschillende personen zijn (1 Korinthiërs 8:5, 6). De dag dat Nicolas en 20 anderen in de rivier de Eufraat werden gedoopt, staat me nog levendig voor de geest.
We voelen Jehovah’s helpende hand in Iran
Op 14 juli 1958 vond er een staatsgreep plaats die leidde tot de dood van de Iraakse koning Faisal II. Een tijdje later werden we uitgezet naar Iran. Daar predikten we ongeveer een halfjaar voorzichtig tot buitenlanders.
Kort voordat we Teheran, de hoofdstad van Iran, zouden verlaten, werd ik voor ondervraging naar een politiebureau gebracht. Toen besefte ik dat we door de politie werden geobserveerd. Na de ondervraging nam ik contact op met Doris en vertelde haar dat de politie ons in de gaten hield. Omwille van de veiligheid spraken we af dat ik niet naar huis zou teruggaan en dat we elkaar niet meer zouden zien totdat we het land zouden verlaten.
Doris vond een veilige plaats om te blijven totdat we elkaar op de luchthaven konden ontmoeten. Maar hoe kon ze daarnaartoe gaan zonder gezien te worden? Doris legde het in gebed aan Jehovah voor.
Plotseling begon het te stortregenen, waardoor iedereen ging schuilen, ook de politie. De straten waren nu leeg en Doris kon zich veilig verplaatsen. Ze zegt: ‘Die stortbui was echt een wonder!’
Na ons vertrek uit Iran werden we toegewezen aan een ander gebied, waar we predikten tot mensen met allerlei etnische en religieuze achtergronden. In 1961 gingen we in de kringdienst en bezochten we geloofsgenoten in verschillende delen van het Midden-Oosten.
We zien Jehovah’s geest aan het werk
Ik heb veel gelegenheden gehad om de verenigende kracht van Gods heilige geest te zien in het Midden-Oosten. Ik herinner me nog goed de levendige gesprekken die ik had met twee Palestijnen, Eddy en Nicolas, met wie ik de Bijbel bestudeerde. Ze genoten van onze bijeenkomsten, maar door hun sterke politieke mening stopten ze al snel met hun Bijbelstudie. Ik vroeg Jehovah of hij hun hart wilde openen. Toen ze beseften dat God niet alleen de problemen van de Palestijnen zou oplossen maar die van de hele mensheid, begonnen ze weer te studeren (Jesaja 2:4). Ze overwonnen hun nationale trots en lieten zich dopen. Nicolas werd later een ijverige kringopziener.
Terwijl Doris en ik van het ene land naar het andere reisden, waren we ervan onder de indruk hoe trouw onze broeders en zusters aan Jehovah waren, wat de omstandigheden ook waren. Omdat ze zo veel meemaakten, stelde ik me ten doel om tijdens mijn bezoeken als kringopziener een bron van troost voor ze te zijn (Romeinen 1:11, 12). Om dat doel te bereiken, heb ik altijd geprobeerd om op gelijke voet met mijn broeders en zusters om te gaan (1 Korinthiërs 9:22). Het gaf me veel voldoening om mijn geloofsgenoten de aanmoediging te geven die ze nodig hadden.
Het was geweldig om te zien dat velen van degenen met wie we de Bijbel bestudeerden, trouwe aanbidders van Jehovah werden. Enkelen verhuisden met hun gezin naar een ander land om gewapende conflicten in hun eigen land te ontlopen. Maar ze zijn een zegen geworden voor degenen die in het Arabische veld dienen in Australië, Canada, Europa en de Verenigde Staten. De laatste jaren zijn een aantal van hun volwassen kinderen teruggekomen naar het Midden-Oosten om te dienen waar meer behoefte is aan moedige predikers. Doris en ik genieten ervan om zo veel geestelijke kinderen en kleinkinderen om ons heen te hebben!
We steunen voor altijd op Jehovah
In ons hele leven hebben we Jehovah’s zorg en leiding op veel manieren gevoeld. Ik ben heel dankbaar dat hij me heeft geholpen om de vooroordelen en nationale trots die ik als jongen had ontwikkeld, te overwinnen. De opleiding die ik van moedige en onpartijdige geloofsgenoten kreeg, bereidde me erop voor de Bijbelse waarheid te delen met mensen van verschillende achtergronden. Terwijl Doris en ik van het ene naar het andere land reisden, kregen we met veel uitdagingen en onzekerheden te maken. Maar dat leerde ons om volledig op Jehovah te vertrouwen en niet op onszelf (Psalm 16:8).
Als ik terugdenk aan mijn tientallen jaren in Jehovah’s dienst, besef ik hoeveel ik te danken heb aan mijn hemelse Vader. Ik ben het helemaal eens met mijn lieve Doris, die vaak zegt dat niets onze volledige toewijding aan Jehovah in de weg mag staan, zelfs geen doodsbedreigingen! We zullen Jehovah altijd dankbaar zijn dat hij ons de kans heeft gegeven om onze boodschap van vrede in het Midden-Oosten te helpen verspreiden (Psalm 46:8, 9). We kijken vol vertrouwen naar de toekomst, omdat we weten dat Jehovah iedereen die op hem steunt, zal blijven leiden en beschermen (Jesaja 26:3).
a Meer informatie over deze groepering staat in het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1981, blz. 185-187.
b Het levensverhaal van Najib Salem staat in De Wachttoren van 1 september 2001, blz. 22-26.