1 Johannes 1:1-10

1  Dat wat van [het] begin af* was,+ wat wij hebben gehoord,+ wat wij met onze ogen hebben gezien,+ wat wij aandachtig hebben aanschouwd+ en onze handen hebben betast+ met betrekking tot het woord des levens,+  (ja, het leven werd openbaar gemaakt,+ en wij hebben gezien en leggen getuigenis af+ en berichten U over het eeuwige leven,+ dat bij de Vader was en aan ons openbaar gemaakt werd,)  dat wat wij gezien en gehoord hebben, berichten wij ook U,+ opdat ook GIJ met ons [daaraan] deel moogt hebben.+ Bovendien is dit deelhebben+ van ons met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus.+  En daarom schrijven wij deze dingen opdat wij in volledige mate vreugde mogen hebben.*+  En dit is de boodschap die wij van hem hebben gehoord en U aankondigen:+ dat God licht is,+ en in eendracht met hem* is er in het geheel geen duisternis.+  Indien wij de bewering uiten:* „Wij hebben deel met hem” en toch voortgaan in de duisternis te wandelen,+ liegen wij en beoefenen wij de waarheid niet.+  Indien wij echter in het licht wandelen zoals hij zelf in het licht is,+ dan hebben wij deel met elkaar,+ en het bloed+ van Jezus, zijn Zoon, reinigt+ ons van alle zonde.+  Indien wij de bewering uiten: „Wij hebben geen zonde”,+ misleiden wij onszelf,*+ en de waarheid is niet in ons.  Indien wij onze zonden belijden,+ dan is hij getrouw en rechtvaardig, zodat hij ons onze zonden vergeeft en ons van alle onrechtvaardigheid reinigt.+ 10  Indien wij de bewering uiten: „Wij hebben niet gezondigd”, maken wij hem tot een leugenaar, en zijn woord is niet in ons.+

Voetnoten

Zie 3:11 vtn.
Lett.: „opdat de vreugde van ons vervuld zij.”
Of: „en in hem.”
Lett.: „wij zouden zeggen.”
Lett.: „doen wij onszelf afdwalen.”