Job 11:1-20

11  Toen antwoordde de Naämathiet Zo̱far+ en zei:   „Zal een veelheid van woorden onbeantwoord blijven,Of zal louter een pocher* gelijk hebben?   Zal dat ijdele gezwets van u mannen* tot zwijgen brengen,En zult gij blijven bespotten zonder dat er iemand is die [u] bestraft?+   Ook zegt gij: ’Mijn onderricht+ is zuiver,En ik ben werkelijk rein gebleken+ in uw ogen.’   Maar o, indien God zelf slechts zou sprekenEn zijn lippen tegenover u opende!+   Dan zou hij u de geheimen der wijsheid meedelen,Want de dingen der praktische wijsheid zijn menigvuldig.*Ook zoudt gij weten* dat God toelaat dat ten gunste van u iets van uw dwaling wordt vergeten.+   Kunt gij de diepe dingen Gods doorgronden,+Of kunt gij de Almachtige zelfs tot het uiterste doorgronden?   Ze is hoger dan de hemel. Wat kunt gij uitrichten?Ze is dieper dan Sjeo̱o̱l.+ Wat kunt gij weten?   Ze is langer van afmeting dan de aarde,En breder dan de zee. 10  Indien hij voorbijgaat en [iemand] overlevertEn een rechtszitting belegt, wie kan hem dan weerstaan? 11  Want hijzelf kent heel goed de mannen* die onwaarachtig zijn.+Wanneer hij ziet wat schadelijk is, zal hij zich dan niet opmerkzaam betonen? 12  Zelfs een leeghoofdig man* zal nog een goede beweegreden krijgenZodra een ezelachtige zebra als mens* wordt geboren. 13  Indien gijzelf werkelijk uw hart zult bereidenEn inderdaad uw handpalmen tot hem uitbreidt,+ 14  Indien wat schadelijk is in uw hand is, doe het ver weg,En laat geen onrechtvaardigheid in uw tenten wonen. 15  Want dan zult gij uw aangezicht zonder smet opheffen+En gij zult stellig bevestigd worden, en gij zult niet vrezen. 16  Want gij — moeite zult gij vergeten;Als [aan] wateren die zijn voorbijgevloeid, zult gij [eraan] denken. 17  En helderder dan de middag zal [uw] levensduur+ rijzen;De duisternis zal worden als de morgen zelf.+ 18  En gij zult wel moeten vertrouwen omdat er hoop bestaat;En gij zult stellig zorgvuldig rondzien — in zekerheid zult gij u neerleggen.+ 19  En gij zult u inderdaad uitstrekken, zonder dat iemand [u] doet beven.En velen zullen u stellig mild stemmen;*+ 20  En het zijn de ogen van de goddelozen die zullen verkwijnen;+En een toevluchtsoord zal hun stellig ontvallen,+En hun hoop zal zijn een uitblazen van de ziel.”+

Voetnoten

Lett.: „een man van lippen.”
„Mannen.” Hebr.: methimʹ, volwassen manspersonen.
Lett.: „verdubbeld.”
Lett.: „En weet (erken)”, imperatief.
Zie vs. 3 vtn.
„Zelfs een . . . man.” Hebr.: weʼisjʹ.
Of: „aardse mens.” Hebr.: ʼa·dhamʹ.
Lett.: „uw aangezicht . . . vermurwen.”