Job 23:1-17
23 Vervolgens antwoordde Job en zei:
2 „Zelfs heden is mijn toestand van bezorgdheid+ weerspannigheid;Mijn eigen hand is zwaar wegens mijn zuchten.
3 O wist ik toch maar waar ik hem zou kunnen vinden!+Ik zou helemaal tot aan zijn vaste plaats komen.+
4 Ik zou hem een rechtszaak voorleggen,*En mijn mond zou ik vullen met tegenargumenten;
5 Ik zou de woorden weten waarmee hij mij antwoordt,En ik zou acht geven op wat hij mij zegt.+
6 Zou hij in de volheid van [zijn] kracht met mij twisten?O neen! Waarlijk, hij zou zelf acht op mij slaan.+
7 Daar zal de oprechte zelf stellig de zaken rechtzetten met hem,En ik zou voorgoed vrijuit gaan voor mijn rechter.*
8 Ziet! Naar het oosten ga ik, en hij is er niet;En weer terug, en ik kan hem niet bespeuren;+
9 Naar links, waar hij werkt, maar ik kan [hem] niet aanschouwen;Hij wendt zich* naar rechts, maar ik zie [hem] niet.
10 Want hij weet maar al te goed welke weg ik ga.+[Nadat] hij mij heeft getoetst, zal ik als louter goud te voorschijn komen.+
11 Aan zijn schreden* heeft mijn voet vastgehouden;Zijn weg heb ik gehouden, en ik wijk niet af.+
12 [Van] het gebod van zijn lippen verwijder ik mij niet.+Ik heb de woorden van zijn mond als een schat weggelegd,+ meer dan hetgeen mij voorgeschreven is.
13 En hij is van één [gedachte], en wie kan hem weerstaan?+En zijn eigen ziel heeft een begeerte, en hij zal [ze] volvoeren.+
14 Want hij zal volledig ten uitvoer brengen wat mij voorgeschreven is,+En dergelijke dingen zijn vele bij hem.
15 Daarom voel ik mij ontsteld wegens hem;Ik betoon mij opmerkzaam en heb angst voor hem.+
16 Ja, God* zelf heeft mijn hart versaagd gemaakt,+En de Almachtige zelf heeft mij ontsteld.+
17 Want ik ben niet tot zwijgen gebracht wegens de duisternis,Noch omdat donkerheid mijn eigen gezicht heeft bedekt.
Voetnoten
^ Of: „voor mijn tegenpartij in het rechtsgeding”, door een correctie.
^ „Ik wend mij”, SyVg.
^ „Schrede”, M; LXX: „bevelen.”
^ „Ja, God.” Hebr.: weʼElʹ.