Job 23:1-17

23  Vervolgens antwoordde Job en zei:   „Zelfs heden is mijn toestand van bezorgdheid+ weerspannigheid;Mijn eigen hand is zwaar wegens mijn zuchten.   O wist ik toch maar waar ik hem zou kunnen vinden!+Ik zou helemaal tot aan zijn vaste plaats komen.+   Ik zou hem een rechtszaak voorleggen,*En mijn mond zou ik vullen met tegenargumenten;   Ik zou de woorden weten waarmee hij mij antwoordt,En ik zou acht geven op wat hij mij zegt.+   Zou hij in de volheid van [zijn] kracht met mij twisten?O neen! Waarlijk, hij zou zelf acht op mij slaan.+   Daar zal de oprechte zelf stellig de zaken rechtzetten met hem,En ik zou voorgoed vrijuit gaan voor mijn rechter.*   Ziet! Naar het oosten ga ik, en hij is er niet;En weer terug, en ik kan hem niet bespeuren;+   Naar links, waar hij werkt, maar ik kan [hem] niet aanschouwen;Hij wendt zich* naar rechts, maar ik zie [hem] niet. 10  Want hij weet maar al te goed welke weg ik ga.+[Nadat] hij mij heeft getoetst, zal ik als louter goud te voorschijn komen.+ 11  Aan zijn schreden* heeft mijn voet vastgehouden;Zijn weg heb ik gehouden, en ik wijk niet af.+ 12  [Van] het gebod van zijn lippen verwijder ik mij niet.+Ik heb de woorden van zijn mond als een schat weggelegd,+ meer dan hetgeen mij voorgeschreven is. 13  En hij is van één [gedachte], en wie kan hem weerstaan?+En zijn eigen ziel heeft een begeerte, en hij zal [ze] volvoeren.+ 14  Want hij zal volledig ten uitvoer brengen wat mij voorgeschreven is,+En dergelijke dingen zijn vele bij hem. 15  Daarom voel ik mij ontsteld wegens hem;Ik betoon mij opmerkzaam en heb angst voor hem.+ 16  Ja, God* zelf heeft mijn hart versaagd gemaakt,+En de Almachtige zelf heeft mij ontsteld.+ 17  Want ik ben niet tot zwijgen gebracht wegens de duisternis,Noch omdat donkerheid mijn eigen gezicht heeft bedekt.

Voetnoten

Of: „een rechtszaak tegen hem voeren.” Vgl. Ge 10:9 vtn., „Gekant tegen”.
Of: „voor mijn tegenpartij in het rechtsgeding”, door een correctie.
„Ik wend mij”, SyVg.
„Schrede”, M; LXX: „bevelen.”
„Ja, God.” Hebr.: weʼElʹ.