Job 36:1-33

36  En Eli̱hu vervolgde met de woorden:   „Heb nog even geduld met mij, en ik zal u meedelenDat er nog woorden [te zeggen] zijn ten gunste van God.*   Ik zal mijn kennis van verre aandragen,En aan mijn Formeerder* zal ik rechtvaardigheid toeschrijven.+   Want waarlijk, mijn woorden zijn geen leugen;Degene die volmaakt is in kennis,+ is met u.   Zie! God* is machtig+ en zal niet verwerpen;[Hij is] machtig in kracht van het hart;*   Hij zal geen goddeloze in leven laten,+Maar het recht van de ellendigen zal hij verschaffen.+   Hij zal zijn ogen niet van de rechtvaardige afwenden;+Zelfs koningen op de troon+ —Hij zal hen ook voor eeuwig doen zetelen, en zij zullen worden verhoogd.   En indien zij met boeien worden gebonden,+Worden zij gevangengenomen met koorden van ellende.   Dan zal hij hun vertellen omtrent de wijze waarop zij handelenEn [omtrent] hun overtredingen, omdat zij een superieure houding aannemen. 10  En hij zal hun oor ontbloten voor vermaning,+En hij zal zeggen dat zij zich dienen af te keren van wat schadelijk is.+ 11  Indien zij gehoorzamen en dienen,Zullen zij hun dagen eindigen in het goedeEn hun jaren in aangenaamheid.+ 12  Maar indien zij niet gehoorzamen, zullen zij zelfs door een werpspeer+ al heengaan [in de dood],+En zij zullen de laatste adem uitblazen zonder kennis. 13  En de afvalligen van hart zullen zelf toorn ophopen.+Zij dienen niet om hulp te schreeuwen omdat hij hen gebonden heeft. 14  Hun ziel zal al in de jeugd sterven,+En hun leven onder mannelijke tempelprostitués.+ 15  Hij zal de ellendige verlossen in zijn ellende,En hij zal hun oor ontbloten in de verdrukking. 16  En hij zal u ook stellig weglokken uit de mond der benauwdheid!+Wijdere ruimte,+ geen benauwing, zal er in haar plaats zijn,En de vertroosting van uw tafel zal vol vetheid zijn.+ 17  Met het rechterlijk vonnis over de goddeloze+ zult gij stellig worden vervuld;Rechterlijk vonnis en gerechtigheid zullen zelf houvast krijgen. 18  Want [pas op] dat woede+ u niet tot [honend] handgeklap verlokt,En laat u zelfs niet door een grote losprijs+ op een dwaalspoor brengen. 19  Zal uw hulpgeschreeuw uitwerking hebben?+ Neen, noch in benauwdheidZelfs al [uw] krachtsinspanningen.+ 20  Snak niet naar de nacht,*Waarin volken zich terugtrekken [van de plaats] waar ze zijn. 21  Wees op uw hoede dat gij u niet wendt tot wat schadelijk is,+Want dit hebt gij verkozen boven ellende.+ 22  Zie! God* zelf handelt verheven met zijn kracht;Wie is een onderwijzer als hij? 23  Wie heeft hem rekenschap gevraagd van zijn weg,+En wie heeft gezegd: ’Gij hebt onrecht gepleegd’?+ 24  Denk eraan dat gij zijn activiteit groot dient te maken,+Die door mensen is bezongen.+ 25  Ja, alle mensen* hebben hun blik erop gevestigd;De sterfelijke mens zelf blijft van verre kijken.+ 26  Zie! God is verhevener dan wij kunnen weten;+In aantal zijn zijn jaren onnaspeurlijk.+ 27  Want hij trekt de waterdruppels omhoog;+Ze sijpelen door als regen voor zijn nevel, 28  Zodat de wolken druppelen,+Ze druipen overvloedig op de mensen. 29  Waarlijk, wie kan de wolkenlagen begrijpen,De knetterende slagen vanuit zijn hut?+ 30  Zie! Hij heeft zijn licht erover uitgespreid,+En de wortels van de zee heeft hij bedekt. 31  Want door die [dingen] bepleit hij de zaak der volken;+Hij geeft voedsel in overvloed.+ 32  In zijn handen heeft hij de bliksem* verborgen,En hij legt hem een bevel op tegen een aanvaller.+ 33  Zijn gebulder+ vertelt over hem,Het vee eveneens betreffende degene die opkomt.

Voetnoten

„Ten gunste van God.” Hebr.: le·ʼElōʹah.
Of: „en aan mijn Maker.” Hebr.: oe·leFo·ʽaliʹ.
„God.” Hebr.: ʼEl.
Of: „van een goede beweegreden.” Vgl. 34:34.
Of: „nacht[rust].”
„God.” Hebr.: ʼEl.
„Mensen.” Hebr.: ʼa·dhamʹ.
Lett.: „[het] licht.” Hebr.: ʼōr, hetzelfde zn. als in vs. 30.