Psalm 110:1-7

Van Da̱vid. Een melodie. 110  De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer* luidt:+„Zit aan mijn rechterhand,+Totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.”+   De staf+ van uw sterkte zal Jehovah uit Si̱on zenden,+ [zeggend:]„Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.”+   Uw volk+ zal zich gewillig aanbieden*+ op de dag van uw strijdkracht.+In de pracht der heiligheid,+ uit de schoot van de dageraad,*Hebt gij uw gezelschap van jonge mannen net als dauwdruppels.*+   Jehovah heeft gezworen+ (en hij zal geen spijt gevoelen):+„Gij zijt priester tot onbepaalde tijd+Naar de wijze van Melchize̱dek!”+   Jehovah* zelf aan uw rechterhand+Zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn.+   Hij zal gericht oefenen onder de natiën;+Hij zal een volheid van dode lichamen veroorzaken.+Hij zal stellig degene verpletteren die het hoofd is over een volkrijk land.+   Uit het stroomdal zal hij onderweg drinken.+Daarom zal hij [zijn] hoofd* opheffen.+

Voetnoten

„Tot mijn Heer (Meester).” Hebr.: lAʼ·dho·niʹ.
„Dageraad.” Hebr.: misj·charʹ; Gr.: he·oʹsfo·rou; Lat.: lu·ciʹfe·rum. Vgl. Jes 14:12.
Lett.: „hebt gij de dauw van uw jeugd”; of: „hebt gij uw jeugd als de dauw zelf.”
„Zal zich gewillig (vrijwillig) aanbieden.” Lett.: „[zal] vrijwillige gaven [zijn]”, d.w.z. prompt reagerende vrijwilligers. Vgl. Ex 35:29; Ex 36:3; Nu 15:3 vtn.
Een van de 134 keren dat de soferim JHWH in ʼAdho·naiʹ hebben veranderd. Zie App. 1B.
„Zijn hoofd”, Sy en twee Hebr. hss.; MLXXVg: „het hoofd.”