Psalm 118:1-29
118 Dankt Jehovah, want hij is goed;+Want zijn liefderijke goedheid duurt tot onbepaalde tijd.+
2 Laat I̱sraël nu zeggen:„Want zijn liefderijke goedheid duurt tot onbepaalde tijd.”+
3 Laten zij van het huis van Aä̱ron nu zeggen:+„Want zijn liefderijke goedheid duurt tot onbepaalde tijd.”+
4 Laten zij die Jehovah vrezen, nu zeggen:+„Want zijn liefderijke goedheid duurt tot onbepaalde tijd.”+
5 Vanuit de benauwende omstandigheden riep ik Jah* aan;+Jah antwoordde [en stelde] mij in een ruime plaats.*+
6 Jehovah staat aan mijn zijde;* ik zal niet vrezen.+Wat kan de aardse mens* mij doen?+
7 Jehovah staat aan mijn zijde onder degenen die mij helpen,+Zodat ikzelf zal neerzien op degenen die mij haten.+
8 Het is beter zijn toevlucht te nemen tot Jehovah+Dan te vertrouwen op de aardse mens.+
9 Het is beter zijn toevlucht te nemen tot Jehovah+Dan te vertrouwen op edelen.+
10 Ja, alle natiën omringden mij.+Het was in de naam van Jehovah dat ik ze bleef afweren.+
11 Ze omringden mij, ja, ze hadden mij omringd.+In de naam van Jehovah bleef ik ze afweren.
12 Ze omringden mij als bijen;+Ze werden uitgeblust als een vuur van doornbossen.+In de naam van Jehovah bleef ik ze afweren.+
13 Gij hebt mij duchtig gestoten, opdat ik zou vallen,+Maar Jehovah zelf heeft mij geholpen.+
14 Jah is mijn beschutting en [mijn] macht,*+En hij wordt mij tot redding.+
15 De stem van vreugdegeroep en redding+Is in de tenten+ der rechtvaardigen.+De rechterhand van Jehovah spreidt vitale kracht tentoon.+
16 De rechterhand van Jehovah verheft [zich*];+De rechterhand van Jehovah spreidt vitale kracht tentoon.+
17 Ik zal niet sterven, maar ik zal blijven leven,+Om de werken van Jah* bekend te maken.+
18 Jah heeft mij streng gecorrigeerd,+Maar aan de dood heeft hij mij niet overgegeven.+
19 Opent voor mij de poorten der rechtvaardigheid.+Ik zal erdoor binnengaan; ik zal Jah* prijzen.+
20 Dit is de poort van Jehovah.+De rechtváárdigen zullen erdoor binnengaan.+
21 Ik zal u prijzen, want gij hebt mij geantwoord+En gij zijt mijn redding geworden.+
22 De steen die de bouwlieden hebben verworpen,+Is het hoofd van de hoek geworden.+
23 Vanwege Jehovah is dit geschied;+Het* is wonderbaar in onze ogen.+
24 Dit is de dag die Jehovah heeft gemaakt;*+Wij willen daarop blij zijn en ons verheugen.+
25 Ach Jehovah, red toch alstublieft!+Ach Jehovah, schenk toch alstublieft succes!+
26 Gezegend is Hij die komt in de naam van Jehovah;+Wij hebben ulieden gezegend vanuit het huis van Jehovah.+
27 Jehovah is de Goddelijke,*+En hij geeft ons licht.+Bindt de feestoptocht+ met grote takken,+Tot aan de hoornen van het altaar.+
28 Gij zijt mijn Goddelijke, en ik zal u prijzen;+Mijn God* — ik zal u verhogen.+
29 Dankt Jehovah, want hij is goed;+Want zijn liefderijke goedheid duurt tot onbepaalde tijd.+
Voetnoten
^ „Hij antwoordde mij met de ruime plaats (de wijde ruimte) van Jah”, volgens veel Hebr. hss.
^ Of: „Jehovah is van mij (behoort mij toe).”
^ „De aardse mens.” Hebr.: ʼa·dhamʹ.
^ Mogelijk: „Jah is mijn sterkte en [mijn] melodie.”
^ „Mij”, LXXSyVg.
^ „Jah.” Hebr.: Jah; LXXSyVg: „Jehovah.”
^ Of: „Dit is de dag waarop Jehovah [het] heeft gedaan.”
^ „Goddelijke.” Of: „God.” Hebr.: ʼEl.
^ „Mijn God.” Hebr.: ʼElo·haiʹ.