Psalm 149:1-9

149  Looft Jah!*+Zingt Jehovah een nieuw lied,+Zijn lof in de gemeente* van loyalen.+   I̱sraël verheuge zich in zijn grote Maker,*+De zonen van Si̱on — laten zij blij zijn in hun Koning.+   Laten zij zijn naam loven met gedans.+Dat zij hem met de tamboerijn en de harp bezingen met melodieën.+   Want Jehovah heeft een welgevallen in zijn volk.+Hij luistert de zachtmoedigen op met redding.+   Dat de loyalen zich uitbundig verheugen in heerlijkheid;*Dat zij een vreugdegeroep aanheffen op hun bed.+   Dat de liederen waarin God wordt verheven,* in hun keel zijn,+En een tweesnijdend zwaard in hun hand,+   Om wraak te oefenen aan de natiën,+Bestraffingen aan de nationale groepen,+   Om hun koningen te binden met kluisters+En hun geëerden* met ijzeren boeien,   Om aan hen de geschreven rechterlijke beslissing te voltrekken.+Zulk een pracht behoort aan al zijn loyalen.+Looft Jah!+

Voetnoten

Zie 104:35 vtn.
„In de gemeente van.” Hebr.: biq·halʹ; Gr.: ek·kleʹsi·ai; Lat.: con·gre·ga·ti·oʹne.
„Grote Maker”, in het Hebr. mv. ter aanduiding van uitnemendheid en verhevenheid.
Of: „met heerlijkheid.”
Lett.: „de verheffingen (lofliederen) Gods.”
Of: „aanzienlijken.”