Psalm 45:1-17
Aan de leider, op „De lelies”.* Van de zonen van Ko̱rach. Maskil.* Een lied van de geliefde vrouwen.
45 Mijn hart is geroerd door een aangename zaak.+Ik zeg: „Mijn werken betreffen een koning.”+Moge mijn tong de stift zijn+ van een vaardig afschrijver.+
2 Gij zijt inderdaad schoner dan de mensenzonen.*+Aanminnigheid is op uw lippen uitgestort.+Daarom heeft God* u tot onbepaalde tijd gezegend.+
3 Gord uw zwaard+ aan [uw*] dij, o machtige,*+[Met] uw waardigheid en uw pracht.+
4 En ga in uw pracht voort tot succes;+Rijd voor de zaak van waarheid en ootmoed [en] rechtvaardigheid,+En uw rechterhand zal u onderrichten in vrees inboezemende dingen.+
5 Uw pijlen zijn scherp — volken blijven onder u vallen+ —In het hart van de vijanden van de koning.+
6 God is uw troon* tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig;+De scepter van uw koningschap is een scepter van recht.+
7 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad+ en gij haat goddeloosheid.+Daarom heeft God, uw God,+ u gezalfd*+ met de olie van uitbundige vreugde,+ meer dan uw deelgenoten.+
8 Al uw klederen zijn mirre en aloëhout [en] kassie;+Vanuit het grootse ivoren+ paleis* hebben snaarinstrumenten u verheugd.
9 Koningsdochters+ zijn onder uw dierbare vrouwen.*De gemalin+ heeft zich aan uw rechterhand gesteld in goud van O̱fir.+
10 Luister, o dochter, en zie, en neig uw oor;En vergeet uw volk en het huis van uw vader.+
11 En de koning zal naar uw schoonheid verlangen,+Want hij is uw heer;*+Buig u dus voor hem neer.+
12 De dochter van Ty̱rus eveneens, met een geschenk+ —De rijken van het volk zullen uw* eigen aangezicht vermurwen.+
13 De koningsdochter is een en al heerlijkheid daarbinnen [in het huis];+Haar kleding heeft gouden zettingen.
14 In geweven kledij zal zij tot de koning worden geleid.+De maagden in haar gevolg als haar metgezellinnen worden tot u gebracht.+
15 Zij zullen worden gebracht met vreugdebetoon en blijdschap;Zij zullen het paleis van de koning binnentreden.
16 In de plaats van uw* voorvaders+ zullen uw zonen blijken te zijn,+Die gij tot vorsten* zult aanstellen op de gehele aarde.+
17 Ik wil uw* naam vermelden in alle toekomstige geslachten.+Daarom zullen volken u prijzen tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig.
Voetnoten
^ „De lelies.” Hebr.: Sjo·sjan·nimʹ.
^ Of: „zonen van de aardse mens [Hebr.: ʼa·dhamʹ].”
^ „God.” Hebr.: ʼElo·himʹ.
^ „Uw”, TLXXSyVg; M laat het weg.
^ „O machtige”, M(Hebr.: gib·bōrʹ)TLXXSy; Lat.: po·ten·tisʹsi·me, „o allermachtigste”.
^ Of: „Uw troon is van God; Uw troon van God is.”
^ „Heeft . . . u gezalfd.” Hebr.: mesja·chakhaʹ. Van dit ww. is ma·sjiʹach, „messias”, afgeleid.
^ Lett.: „vanuit de ivoren paleizen (tempels).” Hebr.: min-hēʹkhelē sjen, mv. ter aanduiding van verhevenheid. Vgl. Mt 23:16 vtn.
^ Of: „onder uw kostbaarheden.”
^ „Uw heer.” Hebr.: ʼadho·naʹjikh, mv. van ʼa·dhōnʹ, ter aanduiding van uitnemendheid. Zie Ge 39:2 vtn.
^ „Uw”, in het Hebr. mnl., doelend op de „koning”.
^ „Tot vorsten.” Hebr.: lesa·rimʹ; Gr.: ar·chonʹtas; Lat.: prinʹci·pes.