Zacharia 10:1-12
10 „Doet aan Jehovah UW verzoeken om regen+ in de tijd van de lenteregen,+ ja, aan Jehovah, die de onweerswolken maakt,+ en [die] hun een stortbui van regen geeft,+ aan elkeen plantengroei op het veld.+
2 Want de terafim+ zelf hebben gesproken wat magisch* is; en de beoefenaars van waarzeggerij, van hun kant, hebben leugen geschouwd,+ en het zijn dromen zonder enige waarde die zij blijven spreken, en tevergeefs trachten zij te troosten.+ Daarom zullen zij stellig wegtrekken als een kudde;+ zij zullen ellendig worden, omdat er geen herder is.+
3 Tegen de herders is mijn toorn ontbrand,+ en aan de bokkige leiders+ zal ik rekenschap vragen;+ want Jehovah der legerscharen heeft zijn aandacht op zijn kudde gericht,+ het huis van Ju̱da, en heeft hen gemaakt als zijn paard+ van waardigheid in de strijd.
4 Uit hem is de hoofdpersoon,*+ uit hem is de ondersteunende regeerder,*+ uit hem is de strijdboog;+ uit hem komt iedere taaktoewijzer+ voort, allen te zamen.
5 En zij moeten als sterke mannen+ worden, die in het slijk der straten stampen in de strijd.+ En zij moeten in de strijd verwikkeld raken, want Jehovah is met hen;+ en die op paarden rijden, zullen beschaamd moeten staan.+
6 En ik wil het huis van Ju̱da superieur maken, en het huis van Jo̱zef zal ik redden.+ En ik wil hun een woonplaats geven,* want ik wil hun barmhartigheid betonen;+ en zij moeten worden gelijk degenen die ik niet verstoten had;+ want ik ben Jehovah, hun God,* en ik zal hun antwoorden.+
7 En die van E̱fraïm moeten net als een sterke man worden,+ en hun hart moet zich verheugen als van wijn.+ En hun eigen zonen zullen [het] zien en zich stellig verheugen;+ hun hart zal blij zijn in Jehovah.+
8 ’Ik wil naar hen fluiten+ en hen bijeenbrengen; want ik zal hen stellig loskopen,+ en zij moeten tot velen worden, net als degenen die tot velen zijn geworden.+
9 En ik zal hen als zaad onder de volken verstrooien,+ en in de verre plaatsen zullen zij mij gedenken;+ en zij moeten opleven met hun zonen en terugkeren.+
10 En ik moet hen terugbrengen uit het land Egy̱pte;+ en uit Assy̱rië zal ik hen bijeenbrengen;+ en naar het land Gi̱lead+ en [de] Li̱banon zal ik hen brengen, en geen [ruimte] zal er voor hen worden gevonden.+
11 En hij moet door de zee trekken [met] benauwdheid;+ en in de zee moet hij [de] golven neerslaan,+ en al de diepten* van de Nijl moeten uitdrogen.+ En de trots van Assy̱rië moet neergehaald worden,+ en zelfs de scepter+ van Egy̱pte zal wijken.+
12 En ik wil hen superieur maken in Jehovah,+ en in zijn naam zullen zij wandelen’,+ is de uitspraak van Jehovah.”
Voetnoten
^ Of: „schadelijk.”
^ Lett.: „de hoektoren”, overdrachtelijk voor een vooraanstaand of belangrijk man, een aanvoerder of overste.
^ Lett.: „de pin”, overdrachtelijk voor iemand die een steunpilaar is, een regeerder.
^ „Hun God.” Hebr.: ʼElo·hē·hemʹ.
^ Mogelijk: „ik wil hen doen terugkeren.”
^ „Diepten.” Hebr.: metsoe·lōthʹ; Gr.: baʹthe; Lat.: pro·funʹda.