Het eerste boek Samuël 18:1-30

  • Vriendschap David en Jonathan (1-4)

  • Saul jaloers op Davids overwinningen (5-9)

  • Saul probeert David te doden (10-19)

  • David trouwt met Sauls dochter Michal (20-30)

18  Nadat David met Saul had gesproken, ontstond er een hechte vriendschap tussen Jonathan+ en David,* en Jonathan ging van hem houden als van zichzelf.*+ 2  Vanaf die dag hield Saul David bij zich, en hij liet niet toe dat hij naar zijn vaders huis terugging.+ 3  Jonathan en David sloten een verbond,+ omdat Jonathan van hem hield als van zichzelf.*+ 4  Jonathan deed ook zijn mantel uit en gaf die aan David, net als zijn zwaard, boog en gordel en de rest van zijn uitrusting. 5  In opdracht van Saul ondernam David allerlei veldtochten, die allemaal een succes werden.*+ Saul stelde hem daarom over de soldaten aan,+ en daar waren de dienaren van Saul en het hele volk blij mee. 6  Elke keer dat David en de andere mannen terugkwamen van een overwinning op de Filistijnen, kwamen de vrouwen uit alle steden van Israël koning Saul zingend+ en dansend tegemoet met vreugdekreten, tamboerijnen+ en luiten. 7  Enthousiast zongen de vrouwen dan: ‘Saul versloeg er duizendenen David tienduizenden.’+ 8  Maar dat lied stond Saul helemaal niet aan en hij werd woedend.+ Hij zei: ‘Aan David schrijven ze tienduizenden toe en aan mij maar duizenden. Alleen het koningschap+ heeft hij nog niet!’ 9  Vanaf dat moment vertrouwde Saul David niet meer en hield hij hem in de gaten. 10  De volgende dag kreeg Saul last van een slechte geest van God,+ waardoor hij zich in huis abnormaal* gedroeg. Ondertussen speelde David net als andere keren op de harp.+ Saul had een speer in zijn hand.+ 11  Hij dacht bij zichzelf: ik zal David aan de muur spietsen! En hij gooide de speer naar David.+ Maar David ontsnapte tot twee keer toe aan hem. 12  Toen werd Saul bang voor David, omdat Jehovah met David was+ terwijl Hij Saul had verlaten.+ 13  Saul wilde David niet meer in zijn buurt hebben en stelde hem aan als bevelhebber over duizend. En David voerde het leger aan in de strijd.*+ 14  David had succes*+ in alles wat hij deed, en Jehovah was met hem.+ 15  Toen Saul zag dat David zo veel succes had, werd hij bang voor hem. 16  Maar in heel Israël en Juda was David geliefd omdat hij ze in hun veldtochten aanvoerde. 17  Later zei Saul tegen David: ‘Hier is Me̱rab, mijn oudste dochter.+ Ik geef je haar tot vrouw.+ Maar je moet me wel je moed blijven bewijzen en de oorlogen van Jehovah+ blijven voeren.’ Ondertussen dacht Saul: het is beter dat de Filistijnen hem om het leven brengen+ dan dat ik het doe. 18  David zei tegen Saul: ‘Wie ben ik en wat heeft de familie van mijn vader in Israël te betekenen dat ik de schoonzoon van de koning zou worden?’+ 19  Maar toen het moment kwam dat David Sauls dochter Me̱rab als vrouw zou krijgen, bleek dat ze al aan de Meholathiet A̱driël+ was uitgehuwelijkt. 20  Intussen was Sauls dochter Michal+ verliefd geworden op David. Dat werd doorgegeven aan Saul en het kwam hem goed uit. 21  Hij dacht: ‘Ik zal haar aan hem geven om hem in de val te lokken. Dan kunnen de Filistijnen hem ombrengen.’+ Saul zei dus opnieuw tegen David: ‘Vandaag word je mijn schoonzoon.’* 22  Ook gaf Saul zijn dienaren de opdracht: ‘Ga in het geheim met David praten en zeg tegen hem: “De koning is tevreden over je en al zijn dienaren mogen je graag. Je moet echt zijn schoonzoon worden.”’ 23  Toen Sauls dienaren dat tegen David zeiden, antwoordde hij: ‘Denken jullie dat een onbelangrijke en arme man zoals ik zomaar de schoonzoon van de koning kan worden?’+ 24  De dienaren van Saul vertelden hem wat David had gezegd. 25  Saul zei: ‘Dit moet je tegen David zeggen: “De koning vraagt als bruidsprijs+ alleen 100 voorhuiden+ van de Filistijnen, om wraak te nemen op de vijanden van de koning.”’ Saul was namelijk van plan David door de Filistijnen te laten ombrengen. 26  Zijn dienaren brachten het verzoek over aan David, en David stemde ermee in de schoonzoon van de koning te worden.+ Binnen de afgesproken termijn 27  ging David met zijn mannen op pad, doodde 200 Filistijnen en bracht alle voorhuiden naar de koning. Zo kon hij de schoonzoon van de koning worden. Vervolgens gaf Saul hem zijn dochter Michal tot vrouw.+ 28  Saul besefte dat Jehovah met David was+ en dat zijn dochter Michal van David hield.+ 29  Daardoor nam zijn angst voor David nog meer toe en werd hij voor de rest van zijn leven een vijand van hem.+ 30  Elke keer dat de aanvoerders van de Filistijnen in de aanval gingen, had David meer succes* dan alle andere dienaren van Saul.+ Zijn naam werd overal geëerd.+

Voetnoten

Of ‘zijn eigen ziel’.
Of ‘werd Jonathans ziel nauw verbonden met Davids ziel’.
Of ‘zijn eigen ziel’.
Of ‘waarbij hij altijd wijs handelde’.
Of ‘als een profeet’.
Lett.: ‘En hij ging uit en in voor het volk.’
Of ‘handelde wijs’.
Of ‘door een huwelijk met mij verbonden’.
Of ‘handelde David wijzer’.