Het eerste boek Koningen 6:1-38

  • Salomo bouwt tempel (1-38)

    • Binnenste ruimte (19-22)

    • Cherubs (23-28)

    • Houtsnijwerk, deuren, binnenste voorhof (29-36)

    • Tempel in zo’n zeven jaar voltooid (37, 38)

6  In het 480ste jaar nadat de Israëlieten* uit Egypte waren gekomen,+ in het vierde jaar nadat Salomo koning over Israël was geworden, in de maand ziv*+ (de tweede maand), begon Salomo met de bouw van het huis van Jehovah.*+  Het huis dat koning Salomo voor Jehovah bouwde, was 60 el* lang, 20 el breed en 30 el hoog.+  De voorhal+ vóór de tempel* was 20 el breed, even breed als het huis.* De diepte was tien el vanaf de voorkant van het huis.  Hij maakte voor het huis schuin toelopende vensters.*+  Verder maakte hij een aanbouw tegen de muur van het huis. Die liep rondom de muren van het huis — de muren van zowel de tempel* als de binnenste ruimte.*+ Zo maakte hij rondom zijkamers.+  De benedenverdieping met zijkamers was vijf el breed, de middelste verdieping was zes el breed en de bovenste verdieping was zeven el breed. Hij bracht namelijk rondom het huis verspringingen* aan, zodat er niets aan de muren van het huis bevestigd werd.+  Het huis werd gebouwd met stenen uit de groeve die al afgewerkt waren,+ zodat er tijdens de bouw geen geluid van hamers, bijlen of ander ijzeren gereedschap in het huis te horen was.  De ingang van de onderste zijkamer was aan de zuidkant* van het huis,+ en een wenteltrap liep naar de middelste verdieping, en van de middelste naar de bovenste verdieping.  Hij bouwde verder aan het huis en voltooide het.+ Hij overdekte het met balken en rijen planken van cederhout.+ 10  Hij bouwde de zijkamers rond het hele huis,+ elk vijf el hoog, en ze werden met balken van cederhout verbonden met het huis. 11  Ondertussen kwam het woord van Jehovah tot Salomo: 12  ‘Als je je aan mijn voorschriften houdt,* mijn bepalingen uitvoert en al mijn geboden naleeft,*+ zal ik voor jou doen wat ik aan je vader David heb beloofd+ in verband met het huis dat je aan het bouwen bent. 13  Ik zal bij de Israëlieten wonen+ en ik zal mijn volk Israël niet in de steek laten.’+ 14  Salomo bouwde verder aan het huis om het te voltooien. 15  Hij bedekte* de binnenmuren van het huis met planken van cederhout. Hij bracht er houten panelen op aan, van de vloer van het huis tot aan de balken van het plafond. Op de vloer van het huis legde hij planken van jeneverhout.+ 16  Achter in het huis maakte hij een ruimte van 20 el met planken van cederhout, van de vloer tot aan het plafond. Daar maakte hij de binnenste ruimte,+ het allerheiligste.+ 17  En de tempel*+ — het deel van het huis dat ervoor lag — was 40 el. 18  In het cederhout in het huis waren pompoenen+ en bloeiende bloemen uitgesneden.+ Alles was van cederhout, er waren geen stenen te zien. 19  Hij maakte de binnenste ruimte+ in het huis klaar om er de ark van het verbond van Jehovah+ te plaatsen. 20  De binnenste ruimte was 20 el lang, 20 el breed en 20 el hoog.+ Hij bekleedde die met zuiver goud. Het altaar+ bedekte hij met cederhout. 21  Salomo bekleedde de binnenkant van het huis met zuiver goud,+ en hij spande gouden kettingen vóór de binnenste ruimte,+ die bekleed was met goud. 22  Hij bekleedde het hele huis van onder tot boven met goud. Ook het altaar+ dat bij de binnenste ruimte stond, bekleedde hij helemaal met goud. 23  In de binnenste ruimte maakte hij twee cherubs+ van dennenhout,* elk tien el hoog.+ 24  De ene vleugel van de cherub was vijf el en de andere vleugel was ook vijf el. Van de punt van de ene vleugel tot de punt van de andere vleugel was tien el. 25  De tweede cherub was ook tien el. De twee cherubs hadden dezelfde afmetingen en vorm. 26  De ene cherub was tien el hoog, net als de andere cherub. 27  Toen zette hij de cherubs+ in het binnenste huis.* De vleugels van de cherubs waren uitgespreid zodat de vleugel van de ene cherub de ene muur raakte en de vleugel van de andere cherub de andere muur. Hun andere vleugels raakten elkaar in het midden van het huis. 28  Hij bekleedde de cherubs met goud. 29  Op alle wanden van het huis, van zowel de binnenste als de buitenste ruimte,* bracht hij rondom houtsnijwerk aan van cherubs,+ palmbomen+ en bloeiende bloemen.+ 30  Hij bedekte de vloer van de twee ruimten van het huis met goud. 31  Voor de ingang van de binnenste ruimte maakte hij deuren van dennenhout, zijpilaren en deurposten (een vijfde deel).* 32  De twee deuren waren van dennenhout. Hij versierde ze met houtsnijwerk van cherubs, palmbomen en bloeiende bloemen en bekleedde ze met goud. Ook de cherubs en de palmbomen besloeg hij helemaal met goud. 33  Op dezelfde manier maakte hij de deurposten van dennenhout voor de ingang van de tempel* (een vierde deel).* 34  Hij maakte twee deuren van jeneverhout. Elke deur bestond uit twee scharnierende deurvleugels.*+ 35  Hij sneed cherubs, palmbomen en bloeiende bloemen uit en bracht er bladgoud op aan. 36  Het binnenste voorhof+ ommuurde hij met drie rijen gehouwen stenen en een rij balken van cederhout.+ 37  In het vierde jaar, in de maand ziv,* werd het fundament van het huis van Jehovah gelegd.+ 38  In het 11de jaar, in de maand bul* (de achtste maand), was het huis tot in de kleinste details en volgens plan voltooid.+ Hij was dus zeven jaar met de bouw bezig geweest.

Voetnoten

Lett.: ‘zonen van Israël’.
Een el was 44,5 cm. Zie App. B14.
Lett.: ‘tempel van het huis’, blijkbaar doelend op het heilige.
Of ‘strekte zich 20 el uit langs de breedte van het huis’.
Of ‘vensters met afgeschuinde kozijnen’.
Hier doelend op het heilige.
D.w.z. het allerheiligste.
Of ‘versnijdingen’.
Lett.: ‘rechterkant’.
Lett.: ‘wandelt in’.
Lett.: ‘onderhoudt door erin te wandelen’.
Lett.: ‘bouwde’.
D.w.z. het heilige, dat vóór het allerheiligste lag.
Lett.: ‘oliehout’, mogelijk van de aleppo-den.
D.w.z. het allerheiligste.
Lett.: ‘vanbinnen en vanbuiten’.
Mogelijk slaat dit op de constructie van het deurkozijn of op de afmetingen van de deuren.
Hier doelend op het heilige.
Mogelijk slaat dit op de constructie van het deurkozijn of op de afmetingen van de deuren.
Of ‘panelen die op tappen draaiden’.