Het eerste boek Koningen 7:1-51

  • Paleiscomplex Salomo (1-12)

  • Vakman Hiram werkt voor Salomo (13-47)

    • Twee koperen zuilen (15-22)

    • Zee van gegoten metaal (23-26)

    • Tien koperen karren en bekkens (27-39)

  • Voorwerpen van goud gemaakt (48-51)

7  En Salomo bouwde 13 jaar aan zijn eigen huis,*+ totdat zijn huis helemaal af was.+  Hij bouwde het Huis van het Libanonwoud,+ 100 el* lang, 50 el breed en 30 el hoog, op vier rijen zuilen van cederhout. Er lagen balken van cederhout+ op de zuilen.  De bovenkant van het huis was bedekt met panelen van cederhout, op de draagbalken die op de zuilen rustten (het waren er 45, 15 per rij).  Er waren drie rijen vensters met kozijnen. Elk venster zat tegenover een ander venster, steeds drie boven elkaar.  Alle ingangen en deurposten hadden vierkante* kozijnen, net als de binnenkant van de ramen die in drie lagen tegenover elkaar zaten.  Hij bouwde de Zuilenhal,* 50 el lang en 30 el breed. Ervoor lag een voorhal met zuilen en een overkapping.  Hij bouwde ook de Troonzaal,*+ waar hij zou rechtspreken (de Rechtszaal),+ van de vloer tot de balken bekleed met cederhout.  Het huis waar hij zou gaan wonen, in het andere voorhof,+ had dezelfde bouwstijl als de Troonzaal* en lag iets verder naar achteren. Salomo bouwde nog een huis dat op de Troonzaal leek, voor de dochter van de farao, die hij tot vrouw had genomen.+  Al die gebouwen waren gebouwd met kostbare stenen+ die op maat waren gehouwen, aan alle kanten afgewerkt met steenzagen, van het fundament tot de deksteen, en vanaf de buitenzijde tot het grote voorhof.+ 10  Het fundament was gelegd met heel grote, kostbare stenen. Sommige stenen waren tien el lang en andere acht el lang. 11  Daarop lagen kostbare stenen, op maat gehouwen, en ook cederhout. 12  Het grote voorhof was ommuurd met drie rijen gehouwen stenen en een rij balken van cederhout, net als het binnenste voorhof+ rond het huis van Jehovah en de voorhal ervan.+ 13  Koning Salomo liet Hi̱ram+ uit Tyrus halen. 14  Hij was de zoon van een weduwe uit de stam Na̱ftali, en zijn vader was een Tyriër, een kopersmid.+ Hij had veel vakmanschap, kennis+ en ervaring en kon van koper* allerlei voorwerpen maken. Hij kwam dus bij koning Salomo en voerde al het werk voor hem uit. 15  Hij goot twee koperen zuilen.+ Elke zuil was 18 el hoog, en er was een meetlint van 12 el nodig om elk van de twee zuilen+ te omspannen.* 16  Hij goot twee koperen kapitelen* voor boven op de zuilen. Ze waren allebei vijf el hoog. 17  Het kapiteel boven op elke zuil had vlechtwerk met verstrengelde kettingen,+ zeven voor elk kapiteel. 18  Hij maakte twee rijen granaatappels rondom het vlechtwerk dat de kapitelen boven op de zuilen bedekte. Hij deed dat voor beide kapitelen. 19  De kapitelen boven op de zuilen bij de voorhal hadden een leliepatroon van vier el hoog. 20  De kapitelen zaten op de twee zuilen, vlak boven het ronde gedeelte waaraan het vlechtwerk vastzat. Er zaten 200 granaatappels in rijen rond elk kapiteel.+ 21  Hij zette de zuilen van de voorhal van de tempel*+ overeind. Hij zette de rechterzuil* neer en noemde die Ja̱chin.* Daarna zette hij de linkerzuil* neer en noemde die Boaz.*+ 22  Het bovenste gedeelte van de zuilen had een leliepatroon. En het werk aan de zuilen werd voltooid. 23  Toen maakte hij de Zee* van gegoten metaal.+ Die was rond, tien el van rand tot rand en vijf el hoog. Er was een meetlint van 30 el nodig om de Zee te omspannen.*+ 24  Onder de rand, langs de hele omtrek, zaten pompoenvormige versieringen,+ tien per el, om de hele Zee heen, met twee rijen pompoenen die in één stuk met de Zee waren gegoten. 25  De Zee stond op 12 stieren:+ 3 met hun kop naar het noorden, 3 met hun kop naar het westen, 3 met hun kop naar het zuiden en 3 met hun kop naar het oosten. De Zee rustte op de stieren, en hun achterlijven waren naar het midden gekeerd. 26  De dikte van de Zee was een handbreedte.* De rand was gemaakt als de rand van een beker, als een leliebloesem. Gewoonlijk bevatte de Zee 2000 bath.* 27  Toen maakte hij de tien koperen karren.*+ Elke kar was vier el lang, vier el breed en drie el hoog. 28  De karren waren als volgt gemaakt: ze hadden zijpanelen, en de zijpanelen zaten tussen dwarsstangen. 29  De zijpanelen tussen de dwarsstangen waren versierd met leeuwen,+ stieren en cherubs,+ en dezelfde afbeeldingen stonden op de dwarsstangen. Boven en onder de leeuwen en de stieren waren kransen in reliëf aangebracht. 30  Elke kar had vier koperen wielen en koperen assen, en de vier hoekstijlen dienden als steunpunten. De steunpunten zaten onder het bekken en waren gegoten met kransen op de zijkant. 31  De opening van het bekken bevond zich in de kroon en stak één el boven de onderkant uit. De opening was rond en vormde samen met de steunpunten een stellage van anderhalve el hoog, en op de opening zaten graveringen. En de zijpanelen waren vierkant, niet rond. 32  De vier wielen zaten onder de zijpanelen, en de steunpunten van de wielen waren aan de kar bevestigd. Elk wiel was anderhalve el hoog. 33  De wielen waren gemaakt als wagenwielen. Hun steunpunten, velgen, spaken en naven waren allemaal van gegoten metaal. 34  Er waren vier steunpunten op de vier hoeken van elke kar. De steunpunten waren gegoten als onderdeel van* de kar. 35  Boven aan de kar was een ronde rand van een halve el hoog, en boven aan de kar waren de delen van het geraamte en de zijpanelen gegoten als onderdeel van* de kar. 36  Op de delen van het geraamte en op de zijpanelen graveerde hij cherubs, leeuwen en palmbomen naargelang er ruimte was, en rondom kransen.+ 37  Zo maakte hij de tien karren.+ Ze waren allemaal op dezelfde manier gegoten,+ met dezelfde afmetingen en vorm. 38  Hij maakte tien koperen bekkens,+ elk met een inhoud van 40 bath. Elk bekken was* vier el. Er was één bekken voor elk van de tien karren. 39  Vijf karren zette hij aan de rechterkant van het huis en vijf aan de linkerkant van het huis. Hij zette de Zee aan de rechterkant van het huis, aan de zuidoostkant.+ 40  Hi̱ram+ maakte ook de bekkens, de scheppen+ en de schalen.+ Zo voltooide Hi̱ram al het werk voor koning Salomo aan het huis van Jehovah.+ 41  Hij maakte de twee zuilen+ en de twee bolvormige kapitelen boven op de twee zuilen, het vlechtwerk+ dat de bolvormige kapitelen boven op de zuilen bedekte, 42  de 400 granaatappels+ voor het vlechtwerk — twee rijen granaatappels voor het vlechtwerk dat de bolvormige kapitelen op de twee zuilen bedekte — 43  de tien karren+ en de tien bekkens+ op de karren, 44  de Zee+ en de 12 stieren onder de Zee, 45  en de bakken, scheppen, schalen en andere voorwerpen. Hi̱ram maakte die van gepolijst koper in opdracht van koning Salomo voor het huis van Jehovah. 46  De koning liet ze gieten in vormen van klei in de Jordaanstreek, tussen Su̱kkoth en Za̱rethan. 47  Salomo liet al die voorwerpen niet wegen omdat het er zo veel waren. Het gewicht van het koper werd niet vastgesteld.+ 48  Salomo maakte alle voorwerpen voor het huis van Jehovah: het gouden altaar,+ de gouden tafel+ voor het toonbrood, 49  de lampenstandaarden+ van zuiver goud (vijf rechts en vijf links vóór de binnenste ruimte), de bloesems,+ lampen en snuiters* van goud,+ 50  de bekkens, messen,*+ schalen, bekers+ en vuurpannen+ van zuiver goud en de gouden scharnieren* voor de deuren van het binnenste huis+ (het allerheiligste) en voor de deuren van de tempel.*+ 51  Zo voltooide koning Salomo al het werk dat hij voor het huis van Jehovah moest doen. Daarna liet Salomo alles overbrengen wat zijn vader David had geheiligd,+ en hij legde het zilver, het goud en de voorwerpen in de schatkamers van het huis van Jehovah.+

Voetnoten

Of ‘paleis’.
Een el was 44,5 cm. Zie App. B14.
Of ‘rechthoekige’.
Of ‘Zuilenvoorhal’.
Of ‘Troonvoorhal’.
Lett.: ‘huis van de Zaal’.
Of ‘brons’ (overal in dit hoofdstuk).
Of ‘elk van de twee zuilen had een omtrek van 12 el’.
Hier doelend op het heilige.
Bet. mogelijk: ‘in sterkte’.
Of ‘noordelijke zuil’.
Bet.: ‘mag hij [Jehovah] stevig bevestigen’.
Of ‘zuidelijke zuil’.
Of ‘het bassin’, ‘het bekken’.
Of ‘de Zee had een omtrek van 30 el’.
Een bath was 22 l. Zie App. B14.
Ongeveer 7,4 cm. Zie App. B14.
Of ‘waterkarren’.
Of ‘vormden één geheel met’.
Of ‘vormden (...) één geheel met’.
Of ‘had een doorsnee van’.
Of ‘tangen’. Zie Woordenlijst.
Of ‘het huis van de tempel’. Hier doelend op het heilige.
Of ‘pannen’.