Daniël 3:1-30
3 Koning Nebukadne̱zar maakte een gouden beeld van 60 el* hoog en 6 el* breed. Hij richtte het op in de vlakte van Du̱ra in de provincie* Babylon.
2 Toen ontbood koning Nebukadne̱zar de satrapen, prefecten, gouverneurs, raadgevers, schatmeesters, rechters, magistraten en alle bestuurders van de provincies. Ze moesten naar de inwijding komen van het beeld dat koning Nebukadne̱zar had opgericht.
3 De satrapen, prefecten, gouverneurs, raadgevers, schatmeesters, rechters, magistraten en alle bestuurders van de provincies kwamen dus bijeen voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadne̱zar had opgericht. Ze stelden zich op vóór het beeld dat Nebukadne̱zar had opgericht.
4 De heraut riep luid: ‘O volken, naties en taalgroepen, jullie krijgen dit bevel.
5 Zodra jullie het geluid horen van hoorn, fluit,* citer, driehoekige harp, snaarinstrument, doedelzak en alle andere muziekinstrumenten, moeten jullie neervallen en het gouden beeld aanbidden dat koning Nebukadne̱zar heeft opgericht.
6 Wie niet neervalt om het te aanbidden, zal onmiddellijk in de brandende oven worden gegooid.’+
7 Zodra het geluid te horen was van hoorn, fluit, citer, driehoekige harp, snaarinstrument en alle andere muziekinstrumenten, vielen alle volken, naties en taalgroepen neer om het gouden beeld te aanbidden dat koning Nebukadne̱zar had opgericht.
8 Toen kwamen enkele Chaldeeën naar voren en beschuldigden* de Joden.
9 Ze zeiden tegen koning Nebukadne̱zar: ‘O koning, leef in eeuwigheid!
10 U, koning, hebt bevolen dat iedereen die het geluid hoort van hoorn, fluit, citer, driehoekige harp, snaarinstrument, doedelzak en alle andere muziekinstrumenten, moet neervallen om het gouden beeld te aanbidden,
11 en dat wie niet in aanbidding neervalt in de brandende oven gegooid moet worden.+
12 Maar er zijn enkele Joden die u het bestuur hebt gegeven over de provincie Babylon: Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go.+ Deze mannen trekken zich niets van u aan, koning. Ze vereren uw goden niet en ze weigeren het gouden beeld te aanbidden dat u hebt opgericht.’
13 Nebukadne̱zar werd woest en beval Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go te halen. De mannen werden voor de koning geleid.
14 Nebukadne̱zar zei tegen ze: ‘Is het echt waar, Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go, dat jullie mijn goden niet vereren+ en dat jullie weigeren het gouden beeld te aanbidden dat ik heb opgericht?
15 Als jullie het geluid horen van hoorn, fluit, citer, driehoekige harp, snaarinstrument, doedelzak en alle andere muziekinstrumenten en jullie bereid zijn neer te vallen en het beeld te aanbidden dat ik heb gemaakt, dan is het goed. Maar als jullie weigeren het te aanbidden, zullen jullie onmiddellijk in de brandende oven worden gegooid. En welke god zou jullie dan uit mijn handen kunnen redden?’+
16 Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go antwoordden de koning: ‘O Nebukadne̱zar, we hoeven u hierop geen antwoord te geven.
17 Als het moet, kan onze God die wij dienen ons redden uit de brandende oven en uit uw handen, koning.+
18 Maar zelfs al doet hij dat niet, weet dan, koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden.’+
19 Toen werd Nebukadne̱zar zo kwaad op Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go dat de uitdrukking op zijn gezicht veranderde.* Hij gaf opdracht om de oven zeven keer zo heet te stoken als normaal.
20 Hij beval enkelen van de sterke mannen uit zijn leger om Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go vast te binden en in de brandende oven te gooien.
21 De mannen werden vastgebonden met kleren en al, met hun boven- en onderkleren en hun mutsen, en ze werden in de brandende oven gegooid.
22 Omdat de koning zo’n streng bevel had gegeven en de oven uitzonderlijk heet was, werden de mannen die Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go naar boven brachten zelf door de vuurvlammen gedood.
23 De drie mannen, Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go, vielen gebonden in de brandende oven.
24 Toen werd koning Nebukadne̱zar bang. Hij stond snel op en zei tegen zijn hoge ambtenaren: ‘We hebben toch drie mannen vastgebonden en in het vuur gegooid?’ Ze antwoordden: ‘Ja, koning.’
25 Hij zei: ‘Kijk! Ik zie vier mannen vrij rondlopen midden in het vuur. Ze zijn ongedeerd en de vierde lijkt op een godenzoon.’
26 Nebukadne̱zar liep naar de deur van de brandende oven en zei: ‘Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go, dienaren van de allerhoogste God,+ kom naar buiten, kom hier!’ Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go kwamen uit het vuur naar buiten.
27 De satrapen, prefecten, gouverneurs en hoge ambtenaren van de koning die daar verzameld waren,+ zagen dat het vuur het lichaam van de mannen niets had gedaan.*+ Geen haar op hun hoofd was geschroeid, aan hun mantels was niets te zien en ze roken niet eens naar vuur.
28 Nebukadne̱zar verklaarde toen: ‘Laat de God van Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go geprezen worden.+ Hij heeft zijn engel gestuurd en zijn dienaren gered. Ze vertrouwden op hem en gingen tegen het bevel van de koning in. Ze wilden liever sterven dan* een andere god dan hun eigen God te dienen of te aanbidden.+
29 Daarom geef ik het bevel dat elk volk, elke natie en elke taalgroep die iets beledigends zegt over de God van Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go, in stukken gehakt moet worden en dat zijn huis in een openbaar toilet* veranderd moet worden. Want er is geen andere god die kan bevrijden als deze.’+
30 Daarna bevorderde* de koning Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go in de provincie Babylon.+
Voetnoten
^ Of ‘het rechtsgebied’.
^ Of ‘schalmei’.
^ Of ‘belasterden’.
^ Of ‘dat zijn houding compleet veranderde’.
^ Of ‘geen macht over (...) had gehad’.
^ Of ‘gaven hun lichaam over in plaats van’.
^ Of mogelijk ‘een vuilstortplaats’, ‘een mesthoop’.
^ Lett.: ‘zorgde (...) ervoor dat het goed ging met’.