Ezechiël 25:1-17

  • Profetie tegen Ammon (1-7)

  • Profetie tegen Moab (8-11)

  • Profetie tegen Edom (12-14)

  • Profetie tegen Filistea (15-17)

25  Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij: 2  ‘Mensenzoon, richt je blik op de Ammonieten+ en profeteer tegen hen.+ 3  Je moet tegen de Ammonieten zeggen: “Hoor het woord van de Soevereine Heer Jehovah. Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Jullie hebben “Haha!” gezegd toen mijn heiligdom werd ontwijd, toen het land van Israël werd verwoest en toen het huis van Juda in ballingschap ging. 4  Daarom geef ik jullie in bezit aan de mensen van het Oosten. Zij zullen bij jullie hun kampen* opslaan en onder jullie hun tenten plaatsen. Ze zullen je vruchten eten en je melk drinken. 5  Ik maak van Ra̱bba+ een weidegrond voor kamelen en van het land van de Ammonieten een rustplaats voor schapen. En jullie zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.’”’ 6  ‘Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Jullie hebben in de handen geklapt+ en met de voeten gestampt, en jullie* hebben vol minachting gelachen om het land van Israël.+ 7  Daarom zal ik mijn hand tegen jullie uitstrekken om jullie als buit aan de volken te geven. Ik zal jullie uit de volken verwijderen en uit de landen wegvagen.+ Ik zal jullie uitroeien, en jullie zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.” 8  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Moab+ en Se̱ïr+ hebben gezegd: ‘Het huis van Juda is als alle andere volken.’ 9  Daarom ga ik de flank* van Moab blootgeven bij zijn grenssteden, de pracht* van zijn land: Beth-Je̱simoth, Baäl-Me̱on en zelfs Kirjatha̱ïm.+ 10  Ik zal het samen met de Ammonieten in bezit geven aan de mensen van het Oosten,+ zodat de volken zich de Ammonieten niet zullen herinneren.+ 11  Ik zal het oordeel voltrekken in Moab,+ en ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.” 12  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Edom heeft wraak genomen op het huis van Juda en heeft een zware schuld op zich geladen door zich op hen te wreken.+ 13  Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ik zal mijn hand ook uitstrekken tegen Edom. Ik zal er mens en dier uit verwijderen en ik zal het verwoesten.+ Van Te̱man tot aan De̱dan zullen ze vallen door het zwaard.+ 14  “Ik zal wraak nemen op Edom door de hand van mijn volk Israël.+ Zij zullen Edom treffen met mijn grote woede, zodat die mijn eigen wraak zal ondervinden”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah.’” 15  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Vanwege hun niet-aflatende vijandschap hebben de Filistijnen boosaardig* geprobeerd wraak te nemen en verwoesting te brengen.+ 16  Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ik strek mijn hand uit tegen de Filistijnen.+ Ik zal de Kerethieten verwijderen+ en ik zal de overgebleven bewoners van de zeekust vernietigen.+ 17  Met meedogenloze straffen zal ik hevig wraak op hen nemen. En ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben als ik mij op hen wreek.’”’

Voetnoten

Of ‘ommuurde kampementen’.
Of ‘jullie zielen’.
Of ‘het sieraad’.
Of ‘berghelling’.
Of ‘met verachting in de ziel’.