Ezechiël 29:1-21

  • Profetie tegen farao (1-16)

  • Babylon krijgt Egypte als beloning (17-21)

29  In het tiende jaar, op de 12de dag van de tiende maand, kwam het woord van Jehovah tot mij: 2  ‘Mensenzoon, richt je blik op de farao, de koning van Egypte, en profeteer tegen hem en tegen heel Egypte.+ 3  Spreek deze woorden: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ik ben tegen je, Farao, koning van Egypte,+groot zeemonster dat in de waterstromen van de Nijl* ligt.+ Je hebt gezegd: “De Nijl is van mij. Ik heb die voor mezelf gemaakt.”+  4  Maar ik zal haken in je kaken slaan en de vissen van de Nijl aan je schubben laten kleven. Ik zal je uit de Nijl omhooghalen met alle vissen uit de Nijl die kleven aan je schubben.  5  Ik zal je achterlaten in de woestijn, met alle vissen uit de Nijl. Op het open veld zul je vallen en je zult niet bijeengeraapt en begraven worden.+ Ik voer je aan de wilde dieren van de aarde en de vogels van de hemel.+  6  Dan zullen alle inwoners van Egypte moeten weten dat ik Jehovah ben,want ze hebben het huis van Israël niet meer steun geboden dan een strohalm.*+  7  Toen ze je hand vastpakten, knakte jeen sneed je hun schouder open. Toen ze op je leunden, brak je,zodat ze wankelden op hun benen.’*+ 8  Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Ik stuur een zwaard op je af+ en ik zal mens en dier uit je verwijderen. 9  Egypte zal een verlaten en verwoeste plaats worden.+ Ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben, omdat je* hebt gezegd: “De Nijl is van mij. Ik heb die gemaakt.”+ 10  Daarom ben ik tegen jou en je Nijl. Ik zal Egypte verwoesten en er een dorre en verlaten woestenij van maken,+ van Mi̱gdol+ tot Sye̱ne,+ tot aan de grens met Ethiopië. 11  Geen mens of dier zal erdoorheen trekken+ en het zal 40 jaar lang onbewoond blijven. 12  Ik zal Egypte het meest verlaten van alle landen maken, en zijn steden zullen 40 jaar lang de meest verlaten steden zijn.+ Ik zal de Egyptenaren verstrooien onder de volken en hen verspreiden over de landen.’+ 13  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Na 40 jaar zal ik de Egyptenaren weer samenbrengen uit de volken waaronder ze verstrooid waren.+ 14  Ik zal de Egyptische gevangenen terugbrengen naar Pa̱thros,+ het land van hun oorsprong. Daar zullen ze een onbeduidend koninkrijk worden. 15  Egypte zal onbeduidender zijn dan de andere koninkrijken en het zal de andere volken niet meer domineren.+ Ik zal hen zo klein maken dat ze andere volken niet kunnen overheersen.+ 16  Het huis van Israël zal er nooit meer op vertrouwen.+ Het zal ze alleen nog herinneren aan hun fout om de Egyptenaren om hulp te vragen. En ze zullen moeten weten dat ik de Soevereine Heer Jehovah ben.’”’ 17  In het 27ste jaar, op de eerste dag van de eerste maand, kwam het woord van Jehovah tot mij: 18  ‘Mensenzoon, koning Nebukadne̱zar*+ van Babylon heeft zijn leger laten zwoegen tegen Tyrus.+ Elk hoofd werd kaal en elke schouder werd ontveld. Maar hij en zijn leger kregen geen loon voor het gezwoeg tegen Tyrus. 19  Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Ik geef het land Egypte aan koning Nebukadne̱zar* van Babylon,+ en hij zal de rijkdommen meenemen, er een grote buit weghalen en het land plunderen. Dat zal het loon zijn voor zijn leger.” 20  “Als vergoeding voor zijn gezwoeg tegen haar* zal ik hem Egypte geven, want ze hebben het voor mij gedaan”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah. 21  Op die dag zal ik een hoorn laten opkomen voor het huis van Israël,*+ en ik zal jou de gelegenheid geven onder hen te spreken. Ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.’

Voetnoten

Hier en verder slaat ‘Nijl’ op de rivier en de irrigatiekanalen.
Lett.: ‘rietstengel’.
Lett.: ‘heupen’.
Lett.: ‘hij’.
Lett.: ‘Nebukadrezar’, een spellingsvariant.
Lett.: ‘Nebukadrezar’, een spellingsvariant.
D.w.z. Tyrus.
Of ‘het huis van Israël kracht geven’.